Tuesday, December 18, 2007

Deel 10

“D’r staat verd****** een stel grote zwarte negers in onze wasbak te pi*****n, Red jij bent verantwoordelijk, schop ze deruit”. Plaats van handeling was de officierenbar van het SS Statendam, 17.00 uur, voor de kant in Port au Prince, Haïti. De verhitte spreker was 3e WTK Dirk van Lonkhuizen, die net van wacht kwam en zich wilde douchen, de aangesprokene was 4e stuurman Red Kuipers.

Nadat het Bermuda cruise seizoen 1980 was beëindigd ging de Statendam een aantal 10 daagse cruises maken door de Cariben, met als thuishaven Miami. Het voordeel hiervan was dat we nu een grotere variëteit kregen in de Ports of Call. Naast Haïti waren dat onder meer St. Thomas, de Bahamas, Curaçao, Venezuela. Maar, als variatie op de woorden van een beroemd Amsterdams wijsgeer, ieder voordeel kan verschillende nadelen hebben.

In Miami lag de Statendam vaak samen met een der mooiste schepen ter wereld, de Norway (ex France). De rook op de foto is de gebruikelijke afscheidsgroet

Ten eerste lagen we nergens meer “over night”, dus de tijd van “een avondje stappen” was voorbij .

Ten tweede hadden we een constant zeebedrijf. Dientengevolge hadden dat de twee zwaarbelaste poreuze ketels nu helemaal geen rust meer en konden ook niet worden afgezet voor onderhoud. In het ketelruim hing nu een soort constante mist en liefhebbers van zwaveldamp kwamen dus ruim aan hun trekken.

Ten derde was een haven als Port au Prince op Haïti op de grens van wat je een stel Amerikaanse passagiers van middelbare leeftijd nog als “exotisch” kon verkopen. Het land was door de beruchte dictator Papa Doc Duvalier omgevormd in een politie staat waar de beruchte Tom Tom Macoute huishield. Nu was zijn zoon Baby Doc aan het bewind met een voortzetting van het gevoerde beleid. Misdaad en corruptie vierden hoogtij, maar oppervlakkig gezien leek alles rustig.

Natuurlijk was er ook een overvloed aan goedkope en willige werkers en zo kon het gebeuren dat bij onze eerste aankomst in Port au Prince er een ploeg aan boord kwam om de bilges van de machinekamer “te reinigen”.

In praktijk kwam dit er op neer dat zij onder de plaat kropen, gewapend met schepjes, krabbertjes, plamuurmessen en emmertjes om prut, olieresten en andere troep te scheppen.

De mannen, die al zwart van zichzelf waren, kwamen nu glanzend zwart weer de machinekamer uit en moesten zich natuurlijk wassen voor zij weer naar huis gingen. Om onduidelijke redenen was door de staf besloten dat dit maar moest gebeuren in de wasruimte van de “lagere” WTK officieren, naast de officierenbar op het brugdek.

Om het logistieke proces van een processie met olie besmeurde mannen van onder naar boven door het schip te faciliteren, waren de machinekamer lift en de gang op het brugdek beplakt met pakpapier.












De Caribbean gaf ons Beach Life een nieuwe impuls . Een stilleven op het populaire Morningstar Beach op St Thomas, zittend op de foto is 4e WTK Gerard Mensink

Zo kwam het dus, dat Dirk van Lonkhuizen geconfronteerd werd met een horde vrolijk opgewonden zwarte mannen in zijn doucheruimte, waarvan er dus een aantal in de wasbakken stonden te urineren.

Red Kuipers was duidelijk niet blij met de “opdracht”. Hij maakte zijn eerste reis als vierde stuurman, en was onzeker over Dirks’ hiërarchische gezagsverhouding tegenover hem. Ook was onduidelijk hoe hij in godsnaam hiervoor verantwoordelijk was maar uiteindelijk gaven de (grotendeels gespeelde) verontwaardiging en twee dikke gouden strepen tegenover zijn halve streep de doorslag.

Hij rechte dus zijn rug, blies zijn borstkas op en verliet de OB om de zaak te regelen. Ik volgde hem, gedreven door hetzelfde soort sensatiebelustheid van publiek dat een potentiële zelfmoordenaar op een hoog gebouw bekijkt.

“You are not allowed to urinate in the washbasin”, sprak hij ferm tot wassende mannen. Niet begrijpend keken de zwarte mannen hem aan. Met Red in zijn witte uniform kreeg de situatie plotseling een hoog “Kuifje in Afrika” gehalte. “Ik geloof dat ze beter Frans verstaan, Red”, zei ik, plotseling geholpen door een vlaag historisch koloniaal besef. Ongemakkelijk keek Red mij aan en richtte zich daarna weer tot de menigte. Wijzend op de wasbak en de schaamstreek van de dichtstbijzijnde schoonmaker sprak hij krachtig de woorden: “No no peepee”. Nu steeg er een begrijpend gemompel op uit de menigte. “Goed zo Red”, sprak ik prijzend, “dat zal ze leren”.

Triomfantelijk keek hij mijn kant op. Door het compliment groeide hij zichtbaar, mijn grote stads ironie botsend op een pantser van agrarische onbevangenheid.

Nadat de ploeg het schip had verlaten, kwamen we erachter dat de meesten hun afgetrapte sandaaltjes hadden omgewisseld met onze plaatschoenen.

Zombie toonde intussen een onvermoede muzikale kant. Hij had zich geposteerd op het achterdek en gooide quarter dollars muntjes naar een groepje mannen op de kade. Aangemoedigd door deze gulle gaven hieven zij ongeschoolde gezangen aan, die door Zombie met dirigerende bewegingen werden begeleid vanaf zijn 10 meter hogere positie .

Het feit dat hun gehele repertoire slechts bestond uit twee nummers, te weten “You are my Sunshine” en “Oh When the Saints”, deerde de enthousiaste autodidacte dirigent totaal niet.

Ook het feit dat de tekstvastheid enigszins te wensen overliet en de gebrekkige kennis van de Engelse taal de dictie niet ten goede kwam, mocht de pret niet drukken en zo werd er een nieuwe traditie geboren. Iedere keer als we Port au Prince aandeden, werden we onthaald op een concert van “Zombies Koortje”. Het was duidelijk te zien dat beide partijen er plezier in hadden en zelf vond Zombie dat zijn vorm van ontwikkelingshulp vele malen effectiever was dan die van Jan Pronk . Hoogstwaarschijnlijk had hij daar geen ongelijk in.











Als de Statendam voor anker lag in wat meer exotische havens, verschenen er vaak bootjes om het schip bemand door plaatselijke middenstand.

Om het schip heen dreven intussen tientallen bootjes met daarin mannen die houtsnijwerk aan de man brachten. Op zich was het proces van loven en bieden fascinerend om te zien.

De vraag en het aanbod werden gescheiden door een hoogte verschil van ruim een meter of dertig en een taalbarrière. Ondanks dat, was er toch een levendige negotie.

Als er door schreeuwen en gebaren overeenstemming over de prijs was bereikt, werd het geld in een mandje langs het schip naar beneden gelaten, waarna de koopwaar weer omhoog kwam in datzelfde mandje, of bij grotere stukken, met een apart touw.

Om 18.00 werd de Statendam klaargemaakt voor vertrek en er ontstond duidelijk enige reuring aan boord van de ronddobberende middenstand, waarschijnlijk een combinatie van een spontaan “last minute” voordeel offensief en het wat sneller laten rondslaan van onze scheepsschroeven bij het voorwarmen van de turbines.

Dirk van Lonkhuizen stond achterop het verhaaldek nog driftig te onderhandelen, terwijl de laatste bootjes maakten dat ze weg kwamen. Naast hem lag een stapel schroot, zoals oude afsluiters, warmtewisselaars, leidingen en nog meer verzamelde machinekamer flora. Het was de bedoeling dat dit, samen met de rest van de zakken afval, over de muur gezet zou worden, zodra we buitengaats waren, ongetwijfeld ter voeding en ter huisvesting van de aanwezige Caribische zee fauna.

Dirks’ onderhandelingen leken vruchten af te werpen en ter afsluiting van de deal liet hij het overeengekomen geldbedrag in het mandje omlaag zakken. Nu bleek plotseling de malafide inborst van de drijvende detaillist. Met een snelle beweging greep hij het geld en maakte aanstalten om een nieuw Olympisch wereldrecord “Snel weg roeien met staande start” te gaan vestigen. De snode parlevinker achtte de pakkans gering omdat de gangway al was weggehaald, maar had geen rekening gehouden met het improvisatie vermogen dat elke WTK van de Statendam diende te bezitten. In een flits drongen de klantonvriendelijke bedoelingen van de verkopende partij tot Dirk door. Met een snelle beweging pakte hij een afsluiter van de stapel naast hem en wierp deze met een fraaie boog op en door het wrakke scheepje. Het bouwsel bleek niet bestand tegen de luchtaanval en even later dreef de ongelukkige oplichter temidden van zijn koopwaar in de haven van Port au Prince ter “Lering ende Vermeack” zijner collega’s.

Door de situatie met de wassende negers was de harmonie tussen de machinedienst enerzijds en de dek- en hoteldienst anderzijds tijdelijk enigszins verstoord, maar ook onderling hadden deze diensten wel eens hun kleine strubbelingen. Een hoogte (of diepte) punt kwam nadat er weer eens een sewage overstroming had plaatsgevonden in de hut van Theo de sous chef.

Theo was een grote vrolijke vent die ‘s avonds regelmatig in de officieren bar gezellig een borreltje meedronk. Ik ontdekte dat er een duidelijke correlatie bleek te bestaan tussen de lengte van Theo’s verblijf in de bar en de klemvastheid van zijn gebitsprothese, waarschijnlijk een gevolg van zijn inname beleid.

Theo in topvorm was een bulderende lach en een kunstgebit dat zijn eigen weg leek te zoeken over het barblad in de officierenbar, tot verbazing en afgrijzen van de vrouwelijke aanwezigen.

De sanitaire installatie was dus weer op tilt geslagen hetgeen tot gevolg had gehad dat er een klein riviertje van menselijke uitwerpselen door de gang voor Theo’s hut stroomde waarvan een zijtakje zich ook een weg had gebaand door zijn hut en daar voor allerlei ongemak zorgde. Natuurlijk had de hoteldienst daarna alles zo goed en zo kwaad gereinigd maar Theo vond dat er toch nog een penetrante geur in zijn tapijt was blijven hangen.

Dientengevolge stapte hij naar eerste stuurman Dijk, die in zijn functie ook verantwoordelijk was voor de timmerlieden en stoffeerders, om de vervanging van zijn vloerbedekking te regelen. De onderhandelingen betreffende dit toch niet onredelijk verlangen bleken echter niet volgens plan te verlopen, waarna Theo besloot het recht maar in eigen hand te nemen.

Hij brouwde een pan soep, die hij daarna vakkundig enkele dagen liet bederven in de hete zon. Nadat een graad van ontbinding was bereikt, die qua geur en samenstelling overeenkwam met de substantie die tot voor kort nog zijn tapijtje bedekte, trad fase 2 van het plan in werking. Het geheel werd naar het brugdek getransporteerd en zorgvuldig verspreid over de vloerbedekking in de hut van de eerste stuurman.

De volgende dag begonnen de werkzaamheden om de tapijten in de beide hutten te vervangen.

Ook tussen de machinedienst en de keukenstaf kwam het weleens tot een speelse woordenwisseling. In het bijzonder de culinaire capriolen van de hondenwacht waren de chef kok een doorn in het oog. Om deze nachtelijke banketten van ingrediënten te voorzien werd er door de assistent van de wacht regelmatig een strooptocht gehouden in de ijskasten van de keuken. Op zeker moment verscheen de Executive Chef in de machinekamer kwam om te vragen of men nog wat Jumbo Shrimps had, omdat er een tekort voor de passagiers dreigde. Toen hij zijn mening over deze gang van zaken op onparlementaire wijze ventileerde in de OB besloot de machinedienst op verschrikkelijke wijze wraak te nemen.

De chef was nogal klein van stuk, maar als compensatie, was zijn ego omgekeerd evenredig aan zijn fysieke verschijning. Loerend vanachter de ruit in zijn kantoortje controleerde hij voortdurend nauwgezet de gang van zaken in zijn keuken en wee degene die in ongunstige zin de aandacht trok van zijn speurend oog. Zo werd het plan geboren om tijdens de hondenwacht elke nacht zijn stoel uit het kantoortje te halen en enkele millimeters van de poten te frezen.

Aanvankelijk had het slachtoffer zelf weinig in de gaten maar begon na verloop van tijd nattigheid te voelen toen zijn personeel zich vrolijk begon te maken over de halve koksmuts die nog maar door de ruit van het kantoor zichtbaar was.

Wordt vervolgd….