Tuesday, January 24, 2012

Deel 12


“Welke Amsterdamse taxichauffeur heeft dit?”, verzuchtte assistent WTK Hans van Boven terwijl hij uitkeek over een intens blauwe Caribische zee. Deze retorische vraag was de standaard uitdrukking in de machinedienst om blijk te geven van Zen-achtige gevoelens van tevredenheid met het bestaan in het algemeen en de Caribe in het bijzonder.

Uiteraard werd dit gezegde zeer zelden in de machinekamer van de Statendam gebezigd. Net zoals nu, gebeurde dit meestal na gedane arbeid in het zonnetje op het dek achter de officierenbar met een koud biertje in de hand.

Na een tweede koud biertje daalde er een filosofische stemming over ons neder.
“Hoe kom jij eigenlijk zo op zee beland?”, vroeg ik Hans. “Mijn moeder wilde mij eerst bij de mariniers hebben in Den Helder”, antwoordde de legendarisch flegmatieke en pacifistisch aangelegde Texelaar, “daar voelde ik niet zoveel voor, dus als compromis ben ik naar de Zeevaartschool gegaan en jij dan?”

Pa Lui bezig met zuiger trekken aan boord van het m.s. Oranje in 1952

“Erfelijk belast”, antwoordde ik. “Iedereen zat op zee. Vanaf mijn overgrootvader aan toe. Mijn grootvader, mijn oom, allemaal op zee. Mijn vader was Number 1 * op de Oranje, hij zat ook aan boord toen de Oranje tegen de Willem Ruis aan knalde in de Rode Zee.”
Onwillekeurig leverde dit een meewarige glimlach op. Dit zeldzaam stukje stuurmanskunst behoorde inmiddels tot een van de meest beruchte overleveringen uit de Nederlandse maritieme geschiedenis.

“Ik ben niet gelijk naar de zeevaartschool gegaan”, vervolgde ik, “ ik heb eerst een paar reizen gemaakt als matroos bij de KNSM. Daarna wist ik zeker dat ik voor machinist in de wieg gelegd was”.
“Hoe dat zo?”, informeerde van Boven.
“Heel eenvoudig, voordat we ergens in de Caribe in een leuke haven kwamen, werd er door de machinisten eerst een partijtje gepokerd. De verliezer had de stille wacht, de rest trok pak 1 aan en ging de wal op. “
Stille wacht in de Cariben bestond voor de betrokken machinist voornamelijk uit het optuigen van een hengeltje en met een biertje op het achterdek zitten te vissen.
De stuurlieden en dekdienst (waar ik dus ook deel van uit maakte) daarentegen, werkten zich in het zweet om de lading van boord te krijgen en het voorkomen van “wilde” stakingen. Deze “spontane” stakingen deden zich merkwaardigerwijs voornamelijk voor bij havenarbeiders in de voormalige Engelse koloniën.
Vaak was zo’n “wilde staking” vooropgezet om ervoor te zorgen dat het schip langer in de haven bleef liggen. Op zo’n klein eilandje leverde een schip, en de opvarenden, een belangrijke bijdrage aan de lokale economische activiteit zoals horeca , diverse ambulante dienstverleners en vrouwelijke ondernemers in vrije beroepen.

“En toen brak ik mijn been in San Thomas de Castilla”. Om het dramatisch effect te versterken liet ik even een stilte vallen, keek meewarig over zee en nam nog een slokje.
Ik had nu Van Bovens’ volledige aandacht. Zelf was hij een HAL Cruise product. Hij had zijn leerlingenjaar op de Statendam gezeten en maakte nu zijn eerste reis als assistent.
Met nieuw elan vervolgde ik het verhaal.
Ik had inderdaad mijn been op een stomme manier gebroken in Guatemala.
Na een nacht aan wal, kwam ik aan ‘s morgens enigszins te laat boord, compleet met panamahoed, zonnebril en kater. Hier werd ik liefdevol door de bootsman opgevangen en ruim 1 ingetrapt met een tally boekje in de hand. De bedoeling was dat ik het aantal pallets met koffie zou bijhouden dat geladen werd.
De pallets met koffiebalen werden neergelaten tot ongeveer 50 cm boven de ruimvloer waarna bootwerkers ze naar hun uiteindelijke bestemming duwden, terwijl de hijs nog in de takels hing.
Dit ging enige tijd goed tot de combinatie van het donkere ruim, panamahoed, zonnebril en de residuale alcohol mij fataal werden.

Ik kwam onder een hijs terecht en lag als een krant opgevouwen tussen de pallet en de tanktop. Gealarmeerd door het geschreeuw, kreeg de kraandrijver gelukkig snel door dat er iets mis was en hees de balen weer op.
Nu werd duidelijk dat, behalve mijn kater, er een dringende medische noodzaak was om mij uit het ruim te hijsen omdat mijn knie plotseling aan de andere kant van mijn been bleek te zitten. Nadat ik door de bootsman weer op liefdevolle wijze op een pallet in het zonnetje, op de kaai was gedeponeerd, kwam er na ongeveer een klein uurtje een ambulance aan hobbelen. Dit voertuig was waarschijnlijk modern geweest in de 1ste wereldoorlog.

Het feit dat de rit daarna over een onverharde weg door het oerwoud voerde en de vering van de ambulance, waarschijnlijk sinds de in bedrijfsstelling, niet gereviseerd was, voegde weinig toe aan mijn gevoelens van welbehagen.
Toen we uiteindelijk bij het Daktari hospitaal aankwamen en ik daar, tussen twee bomen, röntgenfoto’s aan een waslijn te drogen zag hangen, wist ik het zeker…..ik moest hier zo snel mogelijk weg.
Ik werd onder narcose gebracht en toen ik wakker werd zat mijn knie weer op de goede plaats en mijn been in het gips. Een paar dagen later vertrok het schip, het m.s. Hermes, weer en nam mij mee aan boord om mij in de eerstvolgende “beschaafde” haven op het vliegtuig te zetten naar Nederland.

Het gips stond vol met de beste wensen van de bemanning en de lokale middenstand van St Thomas de Castilla, dus dat baarde enig opzien toen het verwijderd werd in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Na ampele overweging besloot men daar dat men in de jungle een puike job had geleverd, dus werd de zaak weer netjes in nieuw gips gewikkeld en hobbelde ik op mijn zeerovers krukken, die ik mee had gekregen uit het jungle hospitaal, weer de wijde wereld in.
“En op diezelfde krukken hobbelde ik een paar maanden later de Hogere Zeevaartschool in, and the rest is history”, besloot ik het verhaal.
Van Boven bestelde vervolgens de volgende twee rondjes bier. Een duidelijker teken dat hij onder de indruk was had ik niet kunnen krijgen.

Hans was trouwens ook de auteur van een van de takenboeken, die gemaakt waren door vorige stagiaire wtk’s op de Statendam en waarvan er een aantal op magische wijze op mijn boekenplank waren verschenen, ter Lering ende Vermaeck ende Reproductie. Tijdens mijn nauwgezet copieren van enige technische afbeeldingen met behulp van een lichtbak en een Rotring pen, was het hem opgevallen dat ik over enig teken talent beschikte. “Waarom ga je geen posters tekenen?” , merkte hij op.
“Hoezo posters?”, vroeg ik. “Nou gewoon posters, voor feestjes in de officieren bar en voor de cruise staff”, antwoordde hij.
“Zou ik daar wat mee kunnen verdienen dan?”, wilde ik weten.
Als armlastige stagiaire was ik altijd naarstig op zoek naar extra mogelijkheden om mijn karige gage aan te vullen, te meer nadat ik onlangs in New York, via dubieuze weg, een vrij groot bedrag had opgenomen bij de crew purser om een 12 snarige Ovation gitaar te kopen.
“Natuurlijk”, was het overtuigende antwoord, “en dan word ik jouw manager”.
Tot mijn aangename verassing bleek inderdaad het poster idee van Van Boven een uitstekende manier om mijn immer kwijnende financiën enigszins te ontlasten en mijn drankvoorraad op peil te houden.


Derde wtk's Juul Gehrman en Klaas Jellema poseren bij hun verjaardagsposter

Al snel tekende ik mij suf voor aankondigingen van feestjes en partijen van de diverse diensten of particulieren.
Feesten waren meestal ter gelegenheid van verjaardagen, jubilea, afmonsteren en meer van dat soort zaken en de desbetreffende poster was vaak voorzien van een karikatuur van het leidend voorwerp.
De rekening werd meestal vereffend in eenheden van dat universele betaalmiddel aan boord: de doos bier. Posters voor de cruise staff werden vaak beloond met een monetaire schenking.
Nu ik de smaak van het vrije ondernemerschap te pakken had gekregen begon ik op nieuwe mogelijkheden te loeren om mijn financiële nood te verlichten en deze diende zich al snel aan in de vorm van het machinekamer toertje.

The Bridge Tour en de The Engine Room Tour waren twee ”attracties” waar passagiers zich voor konden registreren bij het Front Office. Degenen die met een wat meer avontuurlijke inborst gezegend waren (of simpelweg levensmoe) vonden vaak hun weg naar de machine kamer.
De toertjes door de machine kamer werden verzorgd door de stagiaire wtk’s. Het scenario voorzag erin dat wij de passagiers bij het Front Office ophaalden in groepjes van maximaal een man of tien en die van daaruit naar ons persoonlijk inferno werden geleid.

Ik had al snel door dat de “Rondvaart door de Amsterdamse grachten” methode in combinatie met het uitbuiten van de fysieke misère van mijn collega’s weleens tot aanzienlijk financieel gewin zou kunnen leiden.
Ik sprak hierover in de OB met Manja, de vrouw van derde wtk Dirk van Lonkhuizen en samen kwamen we tot een duivels plan. Zij zou meegaan met het toertje en mij, aan het eind van de rondleiding, “spontaan” een paar dollar geven. In de massa psychologie wordt dit “voorbeeldgedrag” genoemd en ik ging er vanuit dat in dit specifieke geval de geesteswetenschap weleens een lucratieve kant zou kunnen hebben.

Relaxen na de wacht op het bankje buiten de officierenbar.
Vlnr, Wietze Gjaltema, de auteur, Gerard Mensink en Zombie (Ruud Schippers)


Al snel kwam het moment waarop we onze theorie in de praktijk konden toetsen.
Ik produceerde een poster (!) met daarop de meest essentiële onderdelen van een scheepsvoortstuwing installatie met gesloten stoom kringloop. Dit didactisch materiaal gebruikte ik vervolgens om het heldhaftige groepje passagiers, inclusief Manja, voor het Front Office in 5 minuten uit te leggen waar de Hogere Zeevaart School normaliter 4 jaar over deed.

Na dit aanschouwelijk onderwijs ging de reis vervolgens in ganzenpas via de keuken naar de ingang van de hoofdmachinekamer.
Een overdonderende aanslag van klamme hitte, lawaai en schaars geklede zwetende mannen kwam ons tegemoet en helaas diende zich de eerste lichting afvallers aan.
Deze bestond uit een combinatie van ouden van dagen, mensen met teenslippers, astma patiënten, vrouwen en eenvoudigweg zeer verstandige mensen, die het raadzaam vonden hun cruise in aangenamer en gezonder oorden voort te zetten.
Ik zag dit met enigszins lede ogen aan, aangezien hiermee tegelijkertijd de verwachte opbrengst van het project rechtevenredig afnam.
Daarom besloot ik de overgebleven Die Hards extra waar voor hun (nog virtuele) geld te geven en leidde hen, via de hoofd machinekamer, naar de schroefas tunnel. In deze relatief koele omgeving kon het gezelschap even op adem komen. Dit alles als voorbereiding op mijn Piece de Resistance, de Catharsis, oftewel, Het Ketelruim.

Verstandige mensen meden het ketelruim als de pest, dus er was genoeg ruimte om ons bij het ketelregeling bord te groeperen.
Terwijl ik tussen de zwavelwalmen mijn referaat omtrent oververhitte stoom en adiabatische warmteval stond op te lepelen, begonnen de zwakkeren reeds naar adem te snakken. Iedereen kreeg last van tranende ogen en één bejaarde deelnemer begon zelfs licht te urineren. Hieruit putte ik nog meer inspiratie, kennelijk was ik op de goede weg. Ik bleef onverstoorbaar doorpraten terwijl nu toch meeste toerdeelnemers een licht hysterische blik in de ogen kregen.
“And as an extra special treat, we are now going up these stairs to the first floor in the boiler room.”

Het radeloze gezelschap volgde mij de ijzeren trap op. De leuningen, die van ijzer waren, werden ongeveer halverwege de trap te heet om aan te pakken en er werd dankbaar gebruik gemaakt van de lapjes die ik uitdeelde. Een kleine investering mijnerzijds.
Mijn verhandeling omtrent de fijnere kneepjes van het roetblazen bleek grotendeels aan dovemansoren gericht. Dit was waarschijnlijk te wijten aan het feit dat de meeste aanwezigen nu in het stadium waren gekomen dat zij zonder aarzelen hun (klein) kinderen zouden verkopen om hier vandaan te komen.

Zij wisten het natuurlijk niet, maar de ontsnapping was nabij. Met een dramatisch gebaar opende ik een verborgen deur, waardoor zij in een klap weer in de beschaving terecht kwamen. In het gangetje, recht tegenover de werkplaats van de elektriciens.
Ik was hun redder en dit was het moment om te kapitaliseren. Demonstratief overhandigde Manja mij enkele biljetten.
Er is een hypothese die zegt dat mensen die aan een groot onheil zijn ontsnapt, de relativiteit der dingen veel duidelijker inzien, en deze werd nu ruimschoots bewaarheid, door de gulle gaven. Ik zat geramd.
Des te groter was de teleurstelling toen ik enige tijd later vernam dat de machinekamer toertjes tot nader order werden geschrapt.
Enkele passagiers hadden in hun “Comment Sheets” hun verwondering uitgesproken dat mensen in de machinekamer nog konden werken onder dergelijke omstandigheden.
De conclusie die ik hier als leerling wtk uit moest trekken, was dat je soms je werk te goed kon doen.
In figuurlijke zin, had ik de tak waarop ikzelf zat doorgezaagd!


Wordt vervolgd….
* Voorman van de Chinese machinekamer bemanning