Wednesday, March 14, 2012

Deel 13


Het is ongeveer 1.00 uur ’s nachts en de officieren bar is redelijk vol. Plotseling weerklinkt een luide knal, gevolgd door een rookwolk en de doordringende geur van ambachtelijk geproduceerd buskruit. Geschrokken kijken de aanwezigen naar het nieuwe gat in het plafond, zo groot als een knaak, dat op magische wijze boven de koffietafel, links van de ingang, is verschenen.
Daarna richten alle ogen zich op de veroorzaker.
Vriendelijk glimlachend blaast Cees de rook van de loop van zijn Colt 45 Peacemaker en richt daarna het wapen op het dartboard.
“Allemachtig”, denk ik, “hij gaat weer schieten……!”

Een maandje daarvoor had ik een heugelijke en onverwachte mededeling gekregen. Ik mocht een paar weken naar huis!
Oorspronkelijk zou ik een jaar onafgebroken aan boord blijven, maar misschien hadden gedragswetenschappers en medici zich bezig gehouden met de gevolgen van 12 maanden onafgebroken blootstelling aan zwaveldamp en alcohol op een jong en kneedbaar brein, of misschien had gewoon iemand op het hoofdkantoor de hand over zijn hart gehaald; hoe dan ook, ik mocht er even tussen uit.

Dit bracht echter toch een klein onverwacht probleem met zich mee.
Als praktiserend lid van het Genootschap der Flexibele Monogamen, (wier filosofie kort kan worden samengevat in de empirische formule: T=1/D x A , T= trouw aan Vriendin in Holland, D= afstand tot die Vriendin in zeemijlen en A=het aantal dagen dat nog aan boord moet worden doorgebracht),  was ik reeds enige maanden romantisch verbonden met Judith, een aantrekkelijke medeopvarende uit de hoteldienst.
Op zich was dit geen nog geen probleem, ware het niet dat zij met dezelfde aflossing als ik mee zou terug vliegen naar Nederland.
Hiermee liep ik het gevaar in conflict te komen met die andere gouden regel der Flexibel Monogamen; “Wat niet weet, wat niet deert”.

Mijn verscheurde inborst kwam tot uiting toen ik van 3eWTK dagdienst Piet Adriaanse, enige dagen voor mijn verlof, de opdracht kreeg om de twee lucht happers van de machinekamer weer gangbaar te maken.
Deze toestellen waren, zoals vele zaken op het ss Statendam, volledig vastgeroest in één positie, terwijl de meerwaarde van deze apparaten juist was, dat je ze vanuit de machinekamer vrijuit “in de wind” moest kunnen draaien.
Na de succesvolle beëindiging van dit project waarbij ik mijn bescheiden bijdrage had geleverd aan de verlichting van het lijden van mijn geroosterde collega’s besloot ik blijk te geven van mijn ambivalente romantische gevoelens.
Ik schilderde daarom met sierlijke letters de namen Judith en Annemarie op de respectievelijke lucht happers en na een kleine ceremonie, , waarbij onder meer Zombie en een paar dozen bier waren betrokken, werden ze officieel in gebruik genomen.
Tijdens de luchthapper ingebruikname ceremonie

Judith bleek aanzienlijk makkelijker te draaien dan Annemarie. Ik beschouwde dit als een veeg voorteken.
In de ploeg die naar huis vloog, bevonden zich naast HWTK Bertus Boon ook 3e WTK Dirk van Lonkhuizen en zijn charmante vrouw Manja. Uiteindelijk zou dit Dirks’ laatste reis voor de Holland Amerika Lijn blijken te zijn aangezien Manja onze Dirk ervan verdacht heimelijk ook lid te zijn geworden van het Flexibel Monogame Genootschap.
Hij werd hierdoor genoodzaakt zijn werktuigkundige talenten verder te ontplooien op een baggerboot ergens voor de kust van Afrika alwaar het risico op buitenechtelijke verlokkingen te verwaarlozen was.

Gelukkig verliep de aankomst op Schiphol zonder schandaleuze taferelen omdat Judith en ik besloten als vrienden uit elkaar te gaan ongeveer 30 seconden voor het ontvangst comité mij in het vizier kreeg.
Ik bracht mijn verlof door in een staat van lichte beneveling, waarbij het leek alsof Amsterdam hipper was geworden tijdens mijn afwezigheid.
Vooral de Reguliersdwarsstraat bleek plotseling veel trendy restaurants en uitspanningen te bevatten en de avond na mijn terugkeer liep ik dan ook samen met een vriend, verwikkeld in een geanimeerd gesprek, hier een kroeg binnen.
Prompt kregen wij een drankje aangeboden van enige sympathieke heren die aan de bar stonden en raakten in gesprek.
Na enige tijd, viel het mij echter op, dat er een totaal gebrek aan vrouwelijke clientèle heerste en ook waren de meeste aanwezige heren net zo gebruind als ik, wat toch enigszins ongewoon was voor eind januari.
Tenslotte bleek ook dat er nogal wat heren in lederen kleding waren gehuld, terwijl er toch geen enkele motorfiets te bekennen was en langzaam drong het tot mij door waar de nieuwe hipheid van de buurt aan te wijten was.
Onmiddellijk begon ik enkele octaven lager te praten en zodra wij onze consumpties genuttigd hadden begaven mijn vriend en ik ons langzaam doch resoluut richting uitgang, teleurgesteld nagestaard door het onze nieuwe vrienden.
Simon Carmiggelt had hier ongetwijfeld nog een mooi stukje over kunnen schrijven.

Drie weken later was ik weer terug aan boord en het was alsof ik nooit was weggeweest.
Tijdens mijn afwezigheid waren er ook een aantal nieuwe veroordeelden in de strafkolonie bij gekomen waarvan met name de 3e  WTK’s Klaas Jellema, Michel Klaassen en Juul Gehrmann een aanwinst vormden, zowel op het technische als op het sociale vlak.
Tevens was er een nieuwe chef elektricien aan boord gekomen, als opvolger van ome Joop Wolvekamp, te weten Cees Blom.
Cees was een kleurrijke figuur. Hij was een bijzonder goede en toegewijde vakman en kende de schema’s uit zijn hoofd. Ook was hij op de hoogte van alle zaken die niet op tekening stonden, en die zeker op een schip zoals de Statendam, talrijk waren. Kortom, hij was, zeker in de aanloop naar het droogdok, een onmisbaar lid van de machinedienst.
Hij bevestigde echter ook mijn persoonlijke theorie omtrent elektriciens, in de zin dat regelmatige blootstelling aan elektrische schokken, wel eens een nadelige invloed kan hebben op de hersenfunctie.
De eigenaardigheid van Cees was dat hij een soort hobby cowboy fetisj had en in zijn vrije tijd doste hij zich dan ook graag uit met hoed, vest en puntlaarzen
 
Cowboy Cees, gefankeerd door Michel "Magnum" Klaassen (l) en Klaas Jellema
Om zijn Western image verder glans te geven, had Cees een banjo aangeschaft waarop hij zich ongestoord uitleefde, niet gehinderd door het feit dat de meeste collega’s vonden dat hij toondoof en a-muzikaal was.
Gelukkig weerhield enige zelfkennis en realiteitsbesef hem ervan om zijn muzikale uitspattingen te voorzien van vocale begeleiding, maar desondanks slaagde hij er in om de buren in zijn gang toch behoorlijk te ontrieven met zijn enthousiast, doch ongeschoold snaren gepluk.
Dit ongemak werd hoofdzakelijk veroorzaakt door het feit dat het totale repertoire van Cees uit slechts 1 akkoord bestond (het intro van “Dueling Banjos” uit de film “Deliverance”).
Hij wist deze tekortkoming echter op sluwe wijze te camoufleren door het akkoord in verschillende tempo’s en toonsoorten te herhalen, zodat het leek alsof hij gestage vorderingen maakte en na enige tijd slaagde hij erin om zijn muzikale aanbod te verdubbelen door ook de traditional  “Oh Susannah” op een geheel eigen wijze te vertolken. Als pièce de resistance had hij ook een replica revolver aangeschaft, type Colt 45 Peacemaker.

Normaal gesproken zijn dit soort replica’s volstrekt ongevaarlijk tenzij ze in handen vallen van een liefhebber met een rijke fantasie, toegang tot een kolomboormachine en een rudimentaire kennis omtrent de vervaardiging van buskruit. Weinig mensen waren echter op de hoogte van dit specifieke stukje hutvlijt totdat Cees’ romantische passie ontvlamde en de ontwikkelingen een onverwachte en dramatische wending namen.

De figuurlijke lont in Cees’ kruitvat diende zich aan in de vorm van een roodharige Engelse schone genaamd Janet.
Janet was net aan boord gekomen als masseuse en maakte haar eerste reis op een cruise schip en ter introductie, werd zij uiteraard door haar collega’s meegenomen naar het sociale middelpunt van het schip, de Officieren Bar.
Bij het zien van deze Britse nimf besloot Cees zijn woest mannelijke charme in de strijd te gooien en al snel was hij in een geanimeerd gesprek geraakt met de argeloze debutante.

De auteur met Janet, femme fatale
 De volgende avond slaagde Cees er weer in om Janets attentie voor enige tijd vast te houden en dit ging zo een aantal dagen door.
Het viel ons op dat Cees inmiddels een John Travolta - achtige tred had ontwikkeld en mogelijk stond hij in zijn geestesoog reeds voor het altaar in een wit cowboypak.
Des te groter was dus de klap toen Janet na enige tijd een onnatuurlijke sympathie bleek te hebben ontwikkeld voor een Franse medewerker uit het casino, een zekere Renee (sic!).
Het een en ander was de maten natuurlijk niet ontgaan en zo kon het gebeuren dat op zekere ochtend tijdens het 10.00 uur pikheet van de dagdienst in de officieren bar, dit een onderwerp van gesprek werd.
Zoals gewoonlijk waren er een man of 10 aanwezig die tevreden aan hun koffie lurkten en de gebeurtenissen van de vorige dag nog even doornamen,
“Zeg Cees, jij liep toch achter die Janet aan te spitten? ”, merkte 3de WTK ad Juul Gehrmann droogjes op,  “die liep gisteren toch mooi met een andere vent aan wal”.
De zuigerige Zeeuwse opmerking werd beantwoord door een broeierig gebrom uit de richting van de pijprokende chef elektricien.
Als een school hongerige haaien die bloed roken, stortten de maten zich nu op de ongelukkige ersatz cowboy en de algemene teneur was dat de John Wayne van de machinedienst zich niet de kaas van het brood moest laten eten door een of andere Fransman.
Gesterkt door zoveel welgemeende collegiale solidariteit fleurde Cees enigszins op.
Er volgde een cascade van welgemeende maar totaal irrelevante adviezen, die varieerden van banjoserenade tot ontvoering die onze held met een minzame glimlach over zich heen liet komen.
 “He Cees, jij hebt toch die Colt ?”, informeerde ik onschuldig op zeker moment. 
“Jawel, hoezo?”.
“Nou misschien kan je die terloops aan Renee laten zien, dan begrijpt hij dat er met jou niet te spotten valt”. Dit was aanleiding voor een hernieuwde stroom allengs fantastischer wordende romantische scenario’s en zo werd het pikheet in opgewekte stemming beëindigd.
Diezelfde avond was hetzelfde gezelschap grotendeels weer aanwezig in de Officieren Bar
en op zeker moment zwaaide de deur open om een vrolijk groepje binnen te laten, waarin zich ook Janet en de Gallische kwelgeest bevonden. Zij streken neer aan het tafeltje naast de ingang, achter het fraaie smeedijzeren hekwerk.
Cees, die op dat moment aan de bar zat en inmiddels in een goed gesprek verwikkeld was met Alfred Heineken, wierp het gezelschap een omfloerste blik toe.
Plotseling leek hij een besluit genomen te hebben, stond op en beende resoluut weg, de officierenbar uit.
Na 5 minuten was hij echter weer terug. Hij kwam naast mij zitten en fluisterde:”Ik heppum bij me”, daarbij op de bobbel in zijn broek wijzend.
Onmiddellijk schoot mij een citaat van Mae West door het hoofd, maar aangezien Cees geen cinefiel was, leek mij de kans dat hij daaraan refereerde niet erg groot.
“Ik heb mijn Colt bij me”, verduidelijkte Cees, “nu kunnen we even lachen”.

Het werd nu duidelijk dat de combinatie van de heren Ampère en Heineken deze avond een rampzalig effect hadden gehad op het nuchtere verstand van onze vriend en zonder verdere omhaal trok hij het wapen tevoorschijn.
Met een sinistere glimlach richtte hij op een plek aan het plafond boven de tafel van Janets’ gezelschap en een luide knal weerklonk, onmiddellijk gevolgd door een penetrant geurende rookwolk. Op magische wijze was er een gat in voornoemd plafond verschenen en op dat moment beseften de maten en ik dat deze replica Colt een paar modificaties had ondergaan.
Cees leek echter de smaak te pakken te hebben en richtte het wapen nu op het dartboard, dat aan de overkant van de dansvloer hing, tegen het schot van de pantry.
Op dat moment stond daar echter ook de goochelaar uit de Broadway show, die nog niet door had dat Cees’ souvenir over wat dodelijke eigenschappen beschikte.
Lachend stak hij een sigaret in zijn mond en ging zijdelings voor het dartboard staan, waarbij hij Cees demonstratief uitdaagde om die uit zijn mond te schieten.
In een flits besefte ik dat dit wel eens zijn laatste trucje kon worden en heftig gebarend schreeuwde ik naar hem:”Go away, it’s a real gun”.
Kennelijk maakte dit indruk want de man stapte schielijk opzij.
Geen moment te vroeg, want opnieuw klonk er een bulderend schot. Het dartboard opende zich en onder de aanwezigen van de OB kwam er nu langzaam maar zeker een voorzichtige exodus op gang.
Ook Cees vond het welletjes en verdween richting hut, de achtergebleven aanwezigen in opperste verwarring achterlatend. Nadere inspectie van het dartboard leerde dat het kogelgat merkwaardiger wijze weer bijna onzichtbaar was geworden, maar dat er in het schot erachter een gat zat en de kogel zich in de achterwand van de pantry had geboord.

De volgende dag waren de geesten weer terug in de fles maar het was duidelijk dat deze muis niet staartloos kon blijven en dus verscheen Jerry Cieremans, de security officer ten tonele.
Hoogstwaarschijnlijk was tot nu toe het belangrijkste wapenfeit van onze scheepshermandad het opzetten geweest van een gedecideerde blik tijdens zijn introductie op de captains cocktail party en derhalve begon onze Sherlock voortvarend met de getuigenverhoren. Al snel was ik aan de beurt.
In mijn jeugdige onbevangenheid beschreef ik de gebeurtenissen tijdens pikheet die mijns inziens hoogstwaarschijnlijk tot Cees’ wonderlijke uitbarsting hadden geleid en toen ik vertelde over mijn opmerking omtrent het zwaaien met de Colt, verscheen er een mooi lichtje in de ogen van de speurneus en knikte hij begrijpend; de zaak was rond!
Zelfs mijn suggestie dat ik wellicht het leven van de scheepsillusionist had gered, kon daar niets aan veranderen.
Het onderzoek was nu snel beëindigd en uiteindelijk werd er besloten tot de organisatie van een strafzitting in de hut van kapitein Posthumus, ruim een week na het voorval.

De dag voor de zitting nam HWTK Willem Spierens, die de strijd tegen de kilos zienderogen aan het verliezen was, mij nog even terzijde. “De kapitein neemt dit zeer serieus op”, bromde hij, “hij heeft al een week niks gedronken”.
Ongelovig keek ik hem aan. Nu pas begon de ernst van de situatie tot mij door te dringen.

Op een of andere manier was men erin geslaagd om ruim een man of twintig, te weten alle hoofdrolspelers, samen met scheepsstaf, in de hut van de kapitein te persen.
 Janet, de femme fatale in kwestie, keek beteuterd rond.
Het feit dat het proces volledig in de Nederlandse taal gevoerd werd droeg in niet geringe mate bij aan haar ongemak en hoogstwaarschijnlijk had zij zich het debuut in de cruise business ook iets anders voorgesteld.
Cieremans somde in het kort de gebeurtenissen op die hadden geleid tot de crime passionelle en volgens hem was de zaak duidelijk, de collega’s van Cees waren schuldig aan ophitsing waarbij mij in het bijzonder een soort Machiavelliaanse rol werd toebedeeld.
De kapitein keek mij indringend aan en zei:. “U zei dus tegen die goochelaar ‘go away it’s a real gun’, dus u wist hoe gevaarlijk het wapen was!”
Kennelijk had de week -lange onthouding zijn deducerende vermogens flink aangescherpt.
“ Nee kapitein, dat wist ik pas toen ik het gat in het plafond zag na het eerste schot”, antwoordde ik zwaar verontwaardigd. Voor mijn ogen veranderde mijn rol van Witte Ridder in Zwarte Piet.
Posthumus was echter vastbesloten en het recht moest geschieden. De WTK’s die Cees hadden opgehitst tot zijn wanhoopsdaad werden allemaal veroordeeld tot een gage straf van 100 dollar.
Voor mij had de kapitein echter nog wat speciaals in petto.
“En u, meneer Lui”, vervolgde hij met sonore stem,  “u beschouw ik als de kwade genius achter deze hele treurige geschiedenis, ik vind het onbegrijpelijk dat een man als de chef elektricien zich zo door u heeft laten beïnvloeden. Ik leg u daarom een gagestraf van 500 dollar op!”.
 “Dat kunt u niet doen kapitein”, antwoordde ik met dunne stem.
De gezagvoerder keek mij vernietigend aan terwijl zijn bloeddruk zichtbaar tot nieuwe hoogten was gestegen. Kennelijk twijfelde ik aan de rechtvaardigheid van zijn oordeel.
Dat was echter niet zo, maar bij wijze van voorbereiding had ik echter voor alle zekerheid de reglementen omtrent gagestraf opgezocht.
Daarom vervolgde ik snel: “Ik bedoel, volgens de bond kan ik maximaal maar een derde van mijn maandloon als gagestraf krijgen”. Taxerend keek Posthumus mij aan. “Hoeveel verdien je dan?”, informeerde hij bruusk,  door de emotie was hij gaan tutoyeren.
“Ongeveer 450 dollar per maand kapitein”.
“Mooi, in dat geval krijg je 150 dollar”.
Nu was het de beurt van onze banjospelende Romeo. Wijzend op het bewijs materiaal dat door Cieremans inmiddels op zijn bureau was gedeponeerd vervolgde de kapitein: “Is dat uw revolver en uw blik buskruit meneer Blom?”.
“Jawel kapitein”, antwoordde Cees met enige bezorgdheid in zijn stem, “maar als ik u was zou ik dat buskruit even onder die hete lamp vandaan halen”.
Met een katachtige beweging verplaatste Posthumus het bewijsstuk, weg van de brandende bureaulamp.
Onverstoorbaar vervolgde de kapitein zijn prevelement met als hoogtepunt een gage straf van 1.000 dollar voor Cees en de inbeslagname en vernietiging van zijn wapentuig.
“Mag ik voor die 1.000 dollar dan wel zelf mijn pistool over de muur gooien?”, vroeg Cees onschuldig nadat het gezag was uitgevonnist.
Sprakeloos en met open mond keek Posthumus hem aan en op dat moment voelde ik enige sympathie voor de gezagvoerder; de machine dienst op zijn schip bestond uit een stelletje moordlustige en gevaarlijke gekken.
Uiteindelijk kreeg het verhaal toch nog een positief slot. De maten hielden namelijk een inzameling om mijn gagestraf te betalen en de opbrengst van de collecte overtrof het schadebedrag in ruime mate, zodat hiervan weer een feestje in de OB georganiseerd kon worden.
Ter aankondiging van “The Shooting Party” tekende ik natuurlijk weer een fraaie poster waarop een grijnzend duiveltje met een pistool in zijn hand stond afgebeeld en vanaf die dag was mijn bijnaam officieel “The Bad Genius”.



Wordt vervolgd….
P.S. Janet is sinds 1985 gelukkig getrouwd met………………een WTK

Tuesday, January 24, 2012

Deel 12


“Welke Amsterdamse taxichauffeur heeft dit?”, verzuchtte assistent WTK Hans van Boven terwijl hij uitkeek over een intens blauwe Caribische zee. Deze retorische vraag was de standaard uitdrukking in de machinedienst om blijk te geven van Zen-achtige gevoelens van tevredenheid met het bestaan in het algemeen en de Caribe in het bijzonder.

Uiteraard werd dit gezegde zeer zelden in de machinekamer van de Statendam gebezigd. Net zoals nu, gebeurde dit meestal na gedane arbeid in het zonnetje op het dek achter de officierenbar met een koud biertje in de hand.

Na een tweede koud biertje daalde er een filosofische stemming over ons neder.
“Hoe kom jij eigenlijk zo op zee beland?”, vroeg ik Hans. “Mijn moeder wilde mij eerst bij de mariniers hebben in Den Helder”, antwoordde de legendarisch flegmatieke en pacifistisch aangelegde Texelaar, “daar voelde ik niet zoveel voor, dus als compromis ben ik naar de Zeevaartschool gegaan en jij dan?”

Pa Lui bezig met zuiger trekken aan boord van het m.s. Oranje in 1952

“Erfelijk belast”, antwoordde ik. “Iedereen zat op zee. Vanaf mijn overgrootvader aan toe. Mijn grootvader, mijn oom, allemaal op zee. Mijn vader was Number 1 * op de Oranje, hij zat ook aan boord toen de Oranje tegen de Willem Ruis aan knalde in de Rode Zee.”
Onwillekeurig leverde dit een meewarige glimlach op. Dit zeldzaam stukje stuurmanskunst behoorde inmiddels tot een van de meest beruchte overleveringen uit de Nederlandse maritieme geschiedenis.

“Ik ben niet gelijk naar de zeevaartschool gegaan”, vervolgde ik, “ ik heb eerst een paar reizen gemaakt als matroos bij de KNSM. Daarna wist ik zeker dat ik voor machinist in de wieg gelegd was”.
“Hoe dat zo?”, informeerde van Boven.
“Heel eenvoudig, voordat we ergens in de Caribe in een leuke haven kwamen, werd er door de machinisten eerst een partijtje gepokerd. De verliezer had de stille wacht, de rest trok pak 1 aan en ging de wal op. “
Stille wacht in de Cariben bestond voor de betrokken machinist voornamelijk uit het optuigen van een hengeltje en met een biertje op het achterdek zitten te vissen.
De stuurlieden en dekdienst (waar ik dus ook deel van uit maakte) daarentegen, werkten zich in het zweet om de lading van boord te krijgen en het voorkomen van “wilde” stakingen. Deze “spontane” stakingen deden zich merkwaardigerwijs voornamelijk voor bij havenarbeiders in de voormalige Engelse koloniën.
Vaak was zo’n “wilde staking” vooropgezet om ervoor te zorgen dat het schip langer in de haven bleef liggen. Op zo’n klein eilandje leverde een schip, en de opvarenden, een belangrijke bijdrage aan de lokale economische activiteit zoals horeca , diverse ambulante dienstverleners en vrouwelijke ondernemers in vrije beroepen.

“En toen brak ik mijn been in San Thomas de Castilla”. Om het dramatisch effect te versterken liet ik even een stilte vallen, keek meewarig over zee en nam nog een slokje.
Ik had nu Van Bovens’ volledige aandacht. Zelf was hij een HAL Cruise product. Hij had zijn leerlingenjaar op de Statendam gezeten en maakte nu zijn eerste reis als assistent.
Met nieuw elan vervolgde ik het verhaal.
Ik had inderdaad mijn been op een stomme manier gebroken in Guatemala.
Na een nacht aan wal, kwam ik aan ‘s morgens enigszins te laat boord, compleet met panamahoed, zonnebril en kater. Hier werd ik liefdevol door de bootsman opgevangen en ruim 1 ingetrapt met een tally boekje in de hand. De bedoeling was dat ik het aantal pallets met koffie zou bijhouden dat geladen werd.
De pallets met koffiebalen werden neergelaten tot ongeveer 50 cm boven de ruimvloer waarna bootwerkers ze naar hun uiteindelijke bestemming duwden, terwijl de hijs nog in de takels hing.
Dit ging enige tijd goed tot de combinatie van het donkere ruim, panamahoed, zonnebril en de residuale alcohol mij fataal werden.

Ik kwam onder een hijs terecht en lag als een krant opgevouwen tussen de pallet en de tanktop. Gealarmeerd door het geschreeuw, kreeg de kraandrijver gelukkig snel door dat er iets mis was en hees de balen weer op.
Nu werd duidelijk dat, behalve mijn kater, er een dringende medische noodzaak was om mij uit het ruim te hijsen omdat mijn knie plotseling aan de andere kant van mijn been bleek te zitten. Nadat ik door de bootsman weer op liefdevolle wijze op een pallet in het zonnetje, op de kaai was gedeponeerd, kwam er na ongeveer een klein uurtje een ambulance aan hobbelen. Dit voertuig was waarschijnlijk modern geweest in de 1ste wereldoorlog.

Het feit dat de rit daarna over een onverharde weg door het oerwoud voerde en de vering van de ambulance, waarschijnlijk sinds de in bedrijfsstelling, niet gereviseerd was, voegde weinig toe aan mijn gevoelens van welbehagen.
Toen we uiteindelijk bij het Daktari hospitaal aankwamen en ik daar, tussen twee bomen, röntgenfoto’s aan een waslijn te drogen zag hangen, wist ik het zeker…..ik moest hier zo snel mogelijk weg.
Ik werd onder narcose gebracht en toen ik wakker werd zat mijn knie weer op de goede plaats en mijn been in het gips. Een paar dagen later vertrok het schip, het m.s. Hermes, weer en nam mij mee aan boord om mij in de eerstvolgende “beschaafde” haven op het vliegtuig te zetten naar Nederland.

Het gips stond vol met de beste wensen van de bemanning en de lokale middenstand van St Thomas de Castilla, dus dat baarde enig opzien toen het verwijderd werd in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Na ampele overweging besloot men daar dat men in de jungle een puike job had geleverd, dus werd de zaak weer netjes in nieuw gips gewikkeld en hobbelde ik op mijn zeerovers krukken, die ik mee had gekregen uit het jungle hospitaal, weer de wijde wereld in.
“En op diezelfde krukken hobbelde ik een paar maanden later de Hogere Zeevaartschool in, and the rest is history”, besloot ik het verhaal.
Van Boven bestelde vervolgens de volgende twee rondjes bier. Een duidelijker teken dat hij onder de indruk was had ik niet kunnen krijgen.

Hans was trouwens ook de auteur van een van de takenboeken, die gemaakt waren door vorige stagiaire wtk’s op de Statendam en waarvan er een aantal op magische wijze op mijn boekenplank waren verschenen, ter Lering ende Vermaeck ende Reproductie. Tijdens mijn nauwgezet copieren van enige technische afbeeldingen met behulp van een lichtbak en een Rotring pen, was het hem opgevallen dat ik over enig teken talent beschikte. “Waarom ga je geen posters tekenen?” , merkte hij op.
“Hoezo posters?”, vroeg ik. “Nou gewoon posters, voor feestjes in de officieren bar en voor de cruise staff”, antwoordde hij.
“Zou ik daar wat mee kunnen verdienen dan?”, wilde ik weten.
Als armlastige stagiaire was ik altijd naarstig op zoek naar extra mogelijkheden om mijn karige gage aan te vullen, te meer nadat ik onlangs in New York, via dubieuze weg, een vrij groot bedrag had opgenomen bij de crew purser om een 12 snarige Ovation gitaar te kopen.
“Natuurlijk”, was het overtuigende antwoord, “en dan word ik jouw manager”.
Tot mijn aangename verassing bleek inderdaad het poster idee van Van Boven een uitstekende manier om mijn immer kwijnende financiën enigszins te ontlasten en mijn drankvoorraad op peil te houden.


Derde wtk's Juul Gehrman en Klaas Jellema poseren bij hun verjaardagsposter

Al snel tekende ik mij suf voor aankondigingen van feestjes en partijen van de diverse diensten of particulieren.
Feesten waren meestal ter gelegenheid van verjaardagen, jubilea, afmonsteren en meer van dat soort zaken en de desbetreffende poster was vaak voorzien van een karikatuur van het leidend voorwerp.
De rekening werd meestal vereffend in eenheden van dat universele betaalmiddel aan boord: de doos bier. Posters voor de cruise staff werden vaak beloond met een monetaire schenking.
Nu ik de smaak van het vrije ondernemerschap te pakken had gekregen begon ik op nieuwe mogelijkheden te loeren om mijn financiële nood te verlichten en deze diende zich al snel aan in de vorm van het machinekamer toertje.

The Bridge Tour en de The Engine Room Tour waren twee ”attracties” waar passagiers zich voor konden registreren bij het Front Office. Degenen die met een wat meer avontuurlijke inborst gezegend waren (of simpelweg levensmoe) vonden vaak hun weg naar de machine kamer.
De toertjes door de machine kamer werden verzorgd door de stagiaire wtk’s. Het scenario voorzag erin dat wij de passagiers bij het Front Office ophaalden in groepjes van maximaal een man of tien en die van daaruit naar ons persoonlijk inferno werden geleid.

Ik had al snel door dat de “Rondvaart door de Amsterdamse grachten” methode in combinatie met het uitbuiten van de fysieke misère van mijn collega’s weleens tot aanzienlijk financieel gewin zou kunnen leiden.
Ik sprak hierover in de OB met Manja, de vrouw van derde wtk Dirk van Lonkhuizen en samen kwamen we tot een duivels plan. Zij zou meegaan met het toertje en mij, aan het eind van de rondleiding, “spontaan” een paar dollar geven. In de massa psychologie wordt dit “voorbeeldgedrag” genoemd en ik ging er vanuit dat in dit specifieke geval de geesteswetenschap weleens een lucratieve kant zou kunnen hebben.

Relaxen na de wacht op het bankje buiten de officierenbar.
Vlnr, Wietze Gjaltema, de auteur, Gerard Mensink en Zombie (Ruud Schippers)


Al snel kwam het moment waarop we onze theorie in de praktijk konden toetsen.
Ik produceerde een poster (!) met daarop de meest essentiële onderdelen van een scheepsvoortstuwing installatie met gesloten stoom kringloop. Dit didactisch materiaal gebruikte ik vervolgens om het heldhaftige groepje passagiers, inclusief Manja, voor het Front Office in 5 minuten uit te leggen waar de Hogere Zeevaart School normaliter 4 jaar over deed.

Na dit aanschouwelijk onderwijs ging de reis vervolgens in ganzenpas via de keuken naar de ingang van de hoofdmachinekamer.
Een overdonderende aanslag van klamme hitte, lawaai en schaars geklede zwetende mannen kwam ons tegemoet en helaas diende zich de eerste lichting afvallers aan.
Deze bestond uit een combinatie van ouden van dagen, mensen met teenslippers, astma patiënten, vrouwen en eenvoudigweg zeer verstandige mensen, die het raadzaam vonden hun cruise in aangenamer en gezonder oorden voort te zetten.
Ik zag dit met enigszins lede ogen aan, aangezien hiermee tegelijkertijd de verwachte opbrengst van het project rechtevenredig afnam.
Daarom besloot ik de overgebleven Die Hards extra waar voor hun (nog virtuele) geld te geven en leidde hen, via de hoofd machinekamer, naar de schroefas tunnel. In deze relatief koele omgeving kon het gezelschap even op adem komen. Dit alles als voorbereiding op mijn Piece de Resistance, de Catharsis, oftewel, Het Ketelruim.

Verstandige mensen meden het ketelruim als de pest, dus er was genoeg ruimte om ons bij het ketelregeling bord te groeperen.
Terwijl ik tussen de zwavelwalmen mijn referaat omtrent oververhitte stoom en adiabatische warmteval stond op te lepelen, begonnen de zwakkeren reeds naar adem te snakken. Iedereen kreeg last van tranende ogen en één bejaarde deelnemer begon zelfs licht te urineren. Hieruit putte ik nog meer inspiratie, kennelijk was ik op de goede weg. Ik bleef onverstoorbaar doorpraten terwijl nu toch meeste toerdeelnemers een licht hysterische blik in de ogen kregen.
“And as an extra special treat, we are now going up these stairs to the first floor in the boiler room.”

Het radeloze gezelschap volgde mij de ijzeren trap op. De leuningen, die van ijzer waren, werden ongeveer halverwege de trap te heet om aan te pakken en er werd dankbaar gebruik gemaakt van de lapjes die ik uitdeelde. Een kleine investering mijnerzijds.
Mijn verhandeling omtrent de fijnere kneepjes van het roetblazen bleek grotendeels aan dovemansoren gericht. Dit was waarschijnlijk te wijten aan het feit dat de meeste aanwezigen nu in het stadium waren gekomen dat zij zonder aarzelen hun (klein) kinderen zouden verkopen om hier vandaan te komen.

Zij wisten het natuurlijk niet, maar de ontsnapping was nabij. Met een dramatisch gebaar opende ik een verborgen deur, waardoor zij in een klap weer in de beschaving terecht kwamen. In het gangetje, recht tegenover de werkplaats van de elektriciens.
Ik was hun redder en dit was het moment om te kapitaliseren. Demonstratief overhandigde Manja mij enkele biljetten.
Er is een hypothese die zegt dat mensen die aan een groot onheil zijn ontsnapt, de relativiteit der dingen veel duidelijker inzien, en deze werd nu ruimschoots bewaarheid, door de gulle gaven. Ik zat geramd.
Des te groter was de teleurstelling toen ik enige tijd later vernam dat de machinekamer toertjes tot nader order werden geschrapt.
Enkele passagiers hadden in hun “Comment Sheets” hun verwondering uitgesproken dat mensen in de machinekamer nog konden werken onder dergelijke omstandigheden.
De conclusie die ik hier als leerling wtk uit moest trekken, was dat je soms je werk te goed kon doen.
In figuurlijke zin, had ik de tak waarop ikzelf zat doorgezaagd!


Wordt vervolgd….
* Voorman van de Chinese machinekamer bemanning