Friday, March 23, 2007

Deel 1

Deel 1

“ Ja da’s goed, dan ben je de laatste, kan je morgen naar kantoor komen ?” , zei de stem aan de telefoon met onmiskenbaar Rotterdams accent. “Watte ?”, zei ik. “Of je morgen kan komen, of hebbie wat anders te doen”, was het antwoord.

Snel ging mijn proffesionele en sociale agenda aan mijn geestesoog voorbij. “Ik kom” , zei ik snel, “met wie heb ik gesproken ?” “Met Nederlof, tot morgen”.

Het vinden van een stage plaats als leerling WTK in 1980 was geen sinecure . De hordes werkgevers die zichzelf verdrongen om mij een stageplaats aan te bieden waren niet bestaand gebleken . De eerlijkheid gebied mij ook te zeggen dat ik er tijdens het schooljaar niet zoveel aandacht aan had besteed, met als gevolg dat iedereen al onder de pannen was behalve ik.

Noodzaak is een goede motivator en uiteindelijk ging ik aan de slag met een lijst adressen en telefoonnummers die ik van de decaan had gekregen.

Eerst de Amsterdamse maatschappijen proberen; lekker dichtbij. KNSM, “nee meneer spijt ons we zitten vol”. De Lloyd “Nee dank je, we zijn al voorzien, probeer de KNSM eens” enzovoort, enzovoort.

Uiteindelijk bleek de Holland Amerika Lijn ook op de lijst te staan. Naar mijn beste weten waren die al jaren geleden op de fles gegaan of in ieder geval verdwenen; dat bleek dus niet zo te zijn.

De volgende dag stonden een vriend, die zo vriendelijk was om mijn privé chauffeur te zijn in ruil voor een middagje stappen in Rotterdam, en ikzelf op de Wilhelminakade.

“Allejezus wat een goening”, zei hij om zich heen kijkend. Het was duidelijk dat de opstallen betere tijden gekend hadden.

“Dat voorspelt weinig goeds”, dacht ik, terwijl ik de trappen beklom in het ongetwijfeld eens statige kantoorgebouw, mijn vriend zonnebadend op zijn motorkap achtelatend op de kade.

Een vreemd gevoel van nostalgie bekroop mij. Net zoals bij de rest van de Nederlandse koopvaardij, hing hier het gevoel van neergang zwaar in de lucht. Te grote monumentale kantoorgebouwen met veel donker hout, stoffige vitrinekasten met schaalmodellen van schepen die allang niet meer bestonden. Foto’s van vroegere bestuurders, koninklijke bezoeken, hoogtepunten etc. ; het was allemaal zo triest en zo voorbij en hier stond ik dan, de hoop van de Holland Amerika Lijn in bange dagen.

Bovengekomen zag ik onmiddellijk wie meneer Nederlof was, zijn kantoor werd opgesierd met krantenknipsels in de trant van “ Nederlof wordt burgemeester” en dergelijke; het was duidelijk dat ik terecht was gekomen bij een club die bevolkt werd door megalomanen. “Dag meneer Nederlof, we hebben gisteren gesproken omtrent die stageplaats als WTK”, zei ik onderdanig, een plat Amsterdamse accent tevergeefs onderdrukkend. “ Oh ja dat klopt”, zei hij vriendelijk, ” wacht maar even bij die deur, dan kan je met Ten Voorde spreken”.

De deur opende en na enkele minuten bleek uit alle verbale en non-verbale communicatie dat de heer Ten Voorde nauw verwant was met Onze Lieve Heer, of misschien wel het Opperwezen zelf was, die in zijn vrije tijd was afgedaald om de HAL van de ondergang te redden.

“Je cijfers zijn niet slecht, hoe komt het dat je nog geen stageplaats hebt ?”, vroeg hij gedecideerd. “Om dat ik te besodemietert was om te zoeken”, dacht ik. “Tja”, zei ik bescheiden, “ik denk dat ik wat aan de late kant was, en daar komt ook bij dat ik niet wist dat de HAL nog bestond”.

Het opperwezen keek mij geringschattend aan, onaangenaam getroffen door zoveel onozelheid, en voor een moment dacht ik dat er in het kantoor een braambos zou gaan branden of dat ik op zijn minst de stageplaats kwijt was.

“We hebben nog een plaats op de Statendam”, zei hij na een korte pauze,” heb je zelf nog een uniform ?”. Ik besloot mijn huid duur te verkopen. “Ja meneer, maar dat is nu wel flink versleten”. Zijn ogen kregen een taxerende blik, overwegend of ik de investering wel waard was.

”Ga straks maar naar Cohen, dan kan je een nieuw blauw uniform laten aanmeten, samen met witte broeken en overhemden, de jasjes tutup en formal kan je wel aan boord laten maken”. Ik knikte begrijpend, alsof ik wekelijks jasjes tutup liet maken door mijn kleermaker.

Vervolgens somde hij een reeks rechten en plichten op, waarvan vreemd genoeg het aantal plichten het aantal rechten veruit oversteeg. Ik luisterde met een half oor, langzaam drong het tot me door dat ik volgende week om deze tijd aan boord zou zitten van de Statendam, die in New York geduldig lag te wachten op mijn komst.

“En mijnheer Lui”, vervolgde hij met sonore stem,”een officier met een hogere rang spreekt u altijd met “u” aan”. Hij keek mij doordringend aan en leek mijn gedachten te raden. “En tenslotte verzoek ik u, om ook met de oudere dames te dansen en niet alleen met jonge. Zij hebben uiteindelijk ook voor de cruise betaald”.

In mijn verbeelding zag ik mij al onder een tropische sterrenhemel tangoën met een tachtigjarige schone. Ik knikte instemmend, met mijn best ‘man van de wereld’ gezicht. Ik begreep dat alles wat ik nu zou zeggen wel eens tegen mij gebruikt zou kunnen gaan worden.

“En ik raad u ook aan om naar de kapper te gaan en geen amoureuze verhoudingen te beginnen met vrouwelijke bemanningsleden.” Het verband tussen de laatste twee adviezen ontging mij, maar desalnietemin knikte ik heftig en celibaat.

“Mag ik wel mijn gitaar meenemen?”, vroeg ik, toen hij uiteindelijk zweeg.

Ten Voorde keek mij aan met een blik waaruit bleek dat zijn ergste vermoedens waren bewaarheid.

“ Ze willen me hebben, en we gaan nu naar Cohen, hier in Rotterdam om een uniform aan te meten”, zei ik buitengekomen tegen mijn vriend, die inmiddels al aardig op kleur begon te komen, “volgende week zit ik in New York, op de Statendam”.

De gebeurtenissen volgden zich nu in sneltreinvaart op. Er was mij duidelijk gemaakt dat ik 1 jaar weg zou blijven, en er moest nog een massa zaken worden geregeld. Ik besloot ook dat ik mijn laatste week in Amsterdam feestend en in gepaste dronkenschap zou doorbrengen, want je wist maar nooit. Mijn toenmalige vriendin bekeek mij eveneens met een blik waaruit bleek dat ook haar ergste vermoedens waren uitgekomen. Ongetwijfeld had ze met Ten Voorde gesproken.

Het volgende beeld dat mij weer helder voor de geest staat is dat ik met gitaar en al, aankom op JFK in New York., alwaar bij de uitgang van de gate een man een bord omhoog houdt met daarop “Holland Amerika” geschreven. Nu werd het mij ook duidelijk dat er nog een aantal toekomstige collega’s in hetzelfde vliegtuig zaten, waaronder de leerling stuurlieden en wtk’s, die zich allemaal verzamelden om de man met het bord.

Uiteindelijk leek onze ploeg compleet te zijn en we werden vervoerd in een busje, richting Southgate Towers, het stamhotel van de Holland Amerika Lijn in New York. Na een bezoek gebracht te hebben aan het belendende cafe en daar een bescheiden bijdrage geleverd te hebben aan de omzet van onze nationale bierbrouwer (ik kreeg gelijk zo’n ‘Nederlander in den vreemde’ gevoel), ging iedereen naar bed, want morgen was de grote dag.

De volgende dag na het ontbijt verscheen de man met het busje weer die zei “En nu gaan we naar het schip”.

“Welk schip bedoelt u?”, vroeg één van ons. “ Naar de Statendam natuurlijk”, was het antwoord.

“ Is dit niet de tours van Amerika Nu”? , wilde de vraagsteller weten.

Op dat moment waren alle ogen aan tafel op hem gericht, en het werd duidelijk dat zich hier een klein menselijk drama aan het ontwikkelen was.

De man had een reis geboekt die werd gepromoot onder de titel “Amerika Nu”. Toen hij de persoon met het bord op JFK had gezien, nam hij aan dat wij de overige leden van zijn reisgezelschap waren en was netjes met ons meegegaan. Hij vond later wel dat er verdacht veel over schepen werd gesproken.

We hebben hem in het hotel achtergelaten. Later hoorde ik dat zijn reisgezelschap toen al halverwege Canada zat.

Op het schip aangekomen, was ik onmiddellijk de weg kwijt en wist niet meer of ik nu naar voren of naar achteren liep. Uiteindelijk belandde ik toch, waarschijnlijk door instinct gedreven, in de Officieren Bar, alwaar mij al snel en aantal zaken duidelijk werden.

Ten eerste noemde niemand elkaar “u” zeket de WTK’s niet , ten tweede dat mijn hut rechtstreeks tegenover de ingang van de OB was en ten derde dat ik die hut met iemand een jaar lang moest delen.

De eerste twee zaken waren een aangename verassing en uiteindelijk bleek later dat met enige goede afspraken, het gebrek aan privacy ook best meeviel.

In de OB , die op zo’n havendag in New York een levendig komen en gaan van mensen was en stikgezellig, ontwaarde ik de eerste persoon die wel door iedereen “U “ genoemd werd en een in mijn ogen indrukwekkende hoeveelheid strepen op zijn schouder had, wel een stuk of zes.

“Dag meneer, ik ben Leo Lui de nieuwe stagaire WTK”, zei ik tegen de man, uit wiens lichaamstaal bleek dat het leven op een cruise schip ook wel eens zijn aangename kanten zou kunnen hebben.

“ Lohmann, HWTK”, bromde hij, “Lui, zei je ? Dat komt goed uit luie mensen kunnen we hier goed gebruiken”.

Op vaderlijke toon vervolgde hij: “Ga staks maar eens kijken bij vertrek, dat is altijd wel interessant”.

“Dank u wel meneer, dat zal ik zeker doen”, antwoordde ik. God had tegen mij gesproken en ik volgde zij n raad op door met een Pina Colada in de hand op het Lido dek het vertrek New York nauwkeurig gade te slaan.

Later kwam ik erachter dat de heer Lohmann bedoelde dat ik het vertrek in de machinekamer mee moest maken. Maar ja, daar was het verschrikkelijk heet en lawaaiïg en tenslotte had ik daar nog een jaar de tijd voor.


2 comments:

Anonymous said...

Hee Leo!! Mooi verhaal, Paul vdMeer en ik lezen het met plezier.
Groeten,
Ed Zondag, USA
ezondag@aol.com

Harm kootstra said...

Héél mooi verhaal, van genoten!