Friday, March 23, 2007

Deel 2

(Deel 2)

Langzaam opende ik eerst één oog en daarna het andere, en voor een verschrikkelijk moment wist ik niet waar ik was. Daarna drong het tot mij door dat ik de moeder van alle hoofdpijnen had, ik in een bovenkooi lag in een hut op de Statendam en ik op het punt stond in mijn bed te plassen.

Het was een stralende zondagmorgen ergens tussen New York en Bermuda en nadat ik aan mijn sanitaire verplichtingen had voldaan probeerde ik de gebeurtenissen van de afgelopen 24 uur nog eens de revue te laten passeren. Ik vroeg mij af of ik nog iemand had beledigd (passagiers en bemanning) en langzaam drongen weer enige pijnlijke episodes uit de vorige avond tot mij door, waarin ik mij onsterfelijk belachelijk had gemaakt. Ach niet getreurd, het was weekend en de zon scheen, ik hoefde niks te doen, ik had een wit uniform en de wereld lag aan mijn voeten.

Nadat ik die zaterdag in New York aan boord was gekomen en in het Front Office officieel aan de bemanningslijst was toegevoegd, werd ik in de Officieren Bar door de oudste tweede WTK aangesproken. Hij was iemand van het type ‘ Streng doch Rechtvaardig’. “ Hi, ik ben Hans Bloks, meld je zo direct maar bij Piet Aernoutse, die is 3e AD en regelt je hut en je werkzaamheden”. Voor de zekerheid besloot ik hem ook maar ‘ meneer Bloks’ te noemen.

Enige navraag leerde mij dat ‘AD’ Algemene Dienst betekende, en niet Algemeen Dagblad, hoewel later bleek dat Piet ook wel van een paar goeie roddels hield.

Piet keek mij aan met zo’n blik van “ ik heb je door, maar ik gun je het voordeel van de twijfel”, en dubbelde mij op samen met een andere leerling, Frank de Vries.

Frank zat al acht maanden aan boord en kende inmiddels het klappen van de zweep. Een sympathieke hutmaat, alleen had hij een super bedachtzame manier van spreken en handelen (boze tongen noemden het sloom.) Ik vroeg mij serieus af of ikzelf ook gegrepen zou worden door een dergelijke lethargie na zo’n lang verblijf aan boord.

Frank liep mee met de dagwacht als assistent, dat betekende dat hij elke dag 8 uur moest werken; van ’s nachts half vijf tot ‘s morgens half negen en van ‘s middags half vijf tot ‘s avonds half negen. Naar het bleek hoefde ik maar van acht uur in de morgen tot drie uur in de middag te werken, was ik vrij van twaalf tot één en in de weekends. Misschien keek hij daarom wel zo zuur.

Terwijl de Statendam nog voor de kant lag in New York, pakte ik mijn spullen uit. Ik had twee grote koffers en 1 gitaar. Eén van die koffers was compleet gevuld met een paar honderd cassettebandjes. Als je voor een jaar weggaat moet je toch wat goeie muziek bij je hebben. Lijdzaam sloeg Frank gade hoe mijn bezittingen de hut opvulden, die hij de afgelopen maanden voor zichzelf had gehad. De lijdzaamheid sloeg over in wanhoop toen hij kennis nam van enige titels uit mijn muziek collectie, hij kwam zelf uit Drenthe.

“Frank, mag ik een van jouw jasjes tutup lenen voor vanavond,”, vroeg ik, ”die van mij moeten nog worden gemaakt”. “ Tuurlijk”, zei Frank “pak er maar een uit de kast”. Frank was ongeveer een kop groter dan ik en de jasjes zaten hem al ruim. Ik zag er dus ronduit belachelijk uit. “Dat zijn assistenten strepen”, zei Frank, toen ik mijn epauletten op zijn jasje bevestigde. Het viel mij nu inderdaad op, dat mijn strepen enkele millimeters dikker waren dan de zijne. Waarschijnlijk was de firma Cohen zo onder de indruk geweest van mijn stralend nautische persoonlijkheid, dat ze automatisch hadden aangenomen dat ik assistent WTK was, in plaats van leerling. Franks mondhoeken zakten naar een nieuw dieptepunt.

Inmiddels was het vijf uur in de middag geworden, de officierenbar werd geopend en stroomde vol met volk in uiteenlopende uniformen en uitmonsteringen. Frank had mij in de tussentijd wat onontbeerlijke basiskennis bijgebracht. Deze bestond voornamelijk uit de openingstijden van de diverse bars en welke hoofdstukken uit de vijf oude takenboeken die in onze hut lagen, het best geschikt waren voor reproductie. Het schijnt eens gebeurt te zijn dat een ongelukkige leerling een bepaalde installatie in de machinekamer had beschreven die al 10 jaar daarvoor verwijderd was. Blijkbaar was het zijn mentor aan boord niet opgevallen, maar de examencommissie wel. Een ander belangrijk thema dat hij behandelde was, hoe het zat met de verschillende rangen en standen aan boord, hoe je die kon onderscheiden en last but not least, wie er met wie verkering had.

“ Ga je zo mee naar de singles party?” Met behulp van mijn nieuw verworven kennis identificeerde ik de spreker als een 4e wtk. Zijn naam was Paul van der Meer en hij zag er uit als een bruinverbrande Griekse god met blonde krullen en dito baard. “Wat is dat?”, vroeg ik. Paul wees op het gedrukte dagprogramma dat op de bar lag. “Are you travelling single and unattached, please join the Singles party in the Discotheque at 18.00 pm!”. “Is dat ook voor ons bedoeld?”; ik was nog maar pas een paar uur aan boord en wilde zeker het heersende protocol niet schenden. “Natuurlijk”, antwoordde Paul zonder valse bescheidenheid, “wij zijn de main attraction”.

“Ok dan, let’s go”. Ik volgde Paul op de voet, om er zeker van te zijn dat ik de weg niet kwijtraakte. De discotheek was inmiddels volgelopen met unattached singles, of althans mensen die daarvoor graag door wilden gaan. Met een geoefende blik keek Paul rond en stapte vervolgens op twee meisjes af met mij in zijn kielzog, dressed to kill in wigwamvormig jasje tutup.

Naarmate het gesprek (en de avond) vorderde werd mij duidelijk dat ik het ’t beste op de Statendam voor een jaar kon volhouden als ik mij flexibel monogaam opstelde.

In formulevorm betekende dit: T = Wortel 1/(A*D), waarbij T= Trouw aan vriendin, A=de Afstand tot die vriendin in zeemijlen en D=het aantal Dagen dat ik nog aan boord moest verblijven. De uitkomst van deze empirische formule is een dimensieloos getal, meestal onder de 1.

Inmiddels was Paul heftig geïnteresseerd geraakt in de meest aantrekkelijke van de twee meisjes, die Sandy bleek te heten. De andere dame, die ook niet geheel onknap was, probeerde ik tevergeefs te imponeren met mijn kennis omtrent het onderhoud van motorfietsen. Terwijl we New York uitvoeren op weg naar Bermuda en onder de Verazzano Bridge doorgleden (door mijn collega’s de ‘Spaghetti brug’ genoemd), spraken we af elkaar ‘s avonds in de discotheek weer te ontmoeten.

Ik had nog geen stap in de machinekamer gezet, we waren koud voorbij het vrijheidsbeeld en ik had al een afspraak; tot zover ging alles nog naar wens.

Paul liep ook dagdienst. Dat betekende dat hij ongeveer dezelfde werktijden had als ik en in de avond dus meestal vrij was. Die eerste avond gingen wij dus ook gebroederlijk het schip in, om onze nieuw verworden vriendinnen te ontmoeten. De dames hadden zich inmiddels in fraaie avondjurken gestoken, en de avond verliep voorspoedig. Uiteindelijk zonderden Paul en Sandy zich af en ik nam mijn nieuwe vriendin mee naar het bovenste dek, net achter de schoorsteen, om daar van de tropische sterrenhemel te genieten, inmiddels was het ongeveer 02.00 in de nacht.

Net terwijl ik bezig was enige interessante sterrenbeelden te tonen en inging op de bedoeling van het heelal in het algemeen, hoorden we een soort gesis.

Aangezien ik nu belangrijker dingen aan mijn hoofd had, probeerde ik het gesis te negeren, maar langzaam ging het over in een soort gebulder. Tot onze verbazing begon het plotseling ook te sneeuwen. Haastig gingen we een dek omlaag, en in het schijnsel van het licht dat uit de ramen van de officierenbar kwam, ontdekten wij dat we overdekt waren met zwarte roetvlokken.

Dit alles leidde tot algemene hilariteit bij de nog aanwezigen in de bar (die helaas zelfs op dit late uur nog talrijk waren) en tot hysterie bij mijn metgezellin. Ik heb haar de gehele cruise niet meer teruggezien. Later bedacht ik dat de bedenker van de uitdrukking “iets met een sisser af laten lopen” vermoedelijk ook een WTK met een gebroken hart was.

Voor Paul nam het geheel een andere wending. Sandy bleek de vrouw van zijn leven te zijn. Zij woonde in New York en bijna elke zaterdag daarna stond zij op de pier op hem te wachten (we deden de New York-Bermuda cruise, maar daarover later meer.) Uiteindelijk trouwden ze, Paul stopte met varen en werd verzekeringsagent, sic!

Terug in de OB die eerste nacht, werd ik, nadat ze de tranen uit hun ogen hadden geveegd, door de aanwezige WTK’s, ingewijd in het fenomeen ‘roetblazen’. In het kort kwam het erop neer dat elke nacht, tussen twee en drie, het roet van de pijpen van de ketels werd afgeblazen door middel van stoom. Normaal gesproken werd dan door de stuurman van de wacht het schip zodanig in de wind gedraaid, dat de roetwolken zo min mogelijk aan dek neerdaalden. Soms ging het mis. Ik had dus pech, en vroeg me af hoe ik aan Frank zijn tutup met onuitwisbaar hyena patroon moest uitleggen.

Gelukkig was er in de OB nog genoeg troostend mannelijk en vrouwelijk volk aanwezig hetgeen dus uiteindelijk resulteerde in voornoemde hoofdpijn de volgende morgen.

Eén van de meest kleurrijke figuren die ik die eerste nacht ontmoette was Zombie. Althans, zo werd hij door iedereen genoemd, eigenlijk heette hij Ruud Schippers. Hij had een blozend babygezicht en bezat een zeer scherpe intelligentie als hij nuchter was.

De reden dat men aan hem in het algemeen refereerde als Zombie was dat nuchterheid een zeldzame geestesgesteldheid bij hem was. Zombie was assistent WTK en liep ook dagwacht, maar scheen uitstekend te gedijen op 3 uur slaap per dag. Ik ontdekte al snel dat Zombies probleem niet zozeer de hoeveelheid drank was die hij consumeerde, maar zijn weerstand ertegen. Zombie had een briefje van duizend gulden achter een poster geplakt in zijn hut. “Op die manier heb ik altijd genoeg geld voor een vliegticket. Ik kan dus altijd van boord af lopen als ik er genoeg van heb.” Persoonlijk vond ik dit een wat onorthodoxe manier van afmonsteren die ik zeker niet ambieerde voordat ik mijn diploma had gehaald.

Desalniettemin werd Zombie een van mijn goede vrienden gedurende die eerste maanden aan boord van de Statendam, waarschijnlijk omdat ikzelf ook wel enige onorthodoxe trekjes bezat, zoals Frank de Vries kon beamen toen ik die zondag voor het eerst mijn muziek door onze hut deed schallen.

Nog steeds had ik geen voet in de machinekamer gezet, maar vandaag was een te mooie dag om aan dat soort nare zaken te denken. Ik kleedde mij dus aan en liep naar het Lido restaurant om een kop koffie te scoren. Over de reling geleund, werd mijn aandacht getrokken door een schip dat op een afstand van een paar mijl parallel met ons op voer.

Ondanks die afstand was het duidelijk dat de conditie en de ouderdom van het schip, die van de opstallen van de Holland Amerika Lijn op de Wilhelminakade benaderden. De opvarenden hadden daar echter geen boodschap aan. Vrolijke muziek van een band en flarden van meisjesgelach schalden over het water naar ons toe. “Dat is de Mardi Gras, een ouwe tobbe”, merkte een medeofficier op die mij zag kijken, ”van de Carnival Cruise Line, een of andere obscure club”. Ik knikte en keek over de serene rust van ons eigen Lido dek heen, waar alleen af en toe slechts een kleiduif werd vermoord. Ik had medelijden met de mensen op die ouwe boot en hoopte dat ze het er heelhuids vanaf zouden brengen, die Carnival Line was vast geen lang leven beschoren.

No comments: