Friday, March 23, 2007

Deel 7

(deel 7)


Gedurende die eerste maanden van mijn stagebestaan aan boord van het s.s. Statendam deden zich er in mijn minikosmos drie belangrijke gebeurtenissen voor. Twee haalden het wereldnieuws, de derde hooguit het pikheet roddelkwartiertje.


De eerste gebeurtenis was het zinken van de Prinsendam.

Het was zondag middag op zee, 5 oktober 1980. De weekends was ik vrij en werd verondersteld driftig aan het takenboek te werken, maar voordat ik weer aan dit Magna Opus begon, besloot ik eerst even mijn danskunsten te praktiseren in de discotheek. Daar kwam plotseling een mannelijke passagier op mij af die kennelijk overstuur was. “ The Prinsendam is on fire”, schreeuwde hij, ”what are you going to do about it?”.

Eerlijk gezegd moest ik bekennen dat hij mij met deze combinatie van mededeling en hysterisch retorische vraagstelling nogal overviel. Ergens in de verte herinnerde ik mij vaag dat de HAL nog ergens een schip in Indonesië had varen, maar als de goede man dacht dat ik daar nu stante pede gewapend met schuimblusser en zuurstofmasker naar toe zou begeven, dichtte hij mij meer (bovennatuurlijke) macht en bevoegdheid toe dan de praktijk van mijn halve gouden streep (eigenlijk een kwart streep, maar daar heb ik het al eerder over gehad) toeliet. Duidelijk teleurgesteld door mijn gebrek aan besluitvaardigheid en daadkracht wendde hij zich weer af, maar het was mij nu toch wel duidelijk geworden dat er zich een redelijk belangrijk nautisch voorval had plaatsgevonden, waarvan ik nog niet op de hoogte was. Om het fijne daarvan te achterhalen, begaf ik mij daarom gezwind naar het magisch kloppend hart van de Statendam, de officierenbar.

Daar aangekomen bleek inderdaad dat er op de Prinsendam gedurende de vorige nacht in de buurt van Alaska brand was uitgebroken. Het nieuws was nog redelijk schaars. Kennelijk stond de machinekamer in lichterlaaie maar was er gelukkig niemand gewond. De passagiers waren van boord en een klein gedeelte van de bemanning was achtergebleven om het vuur te bestrijden. Zelf had ik echter geen nautisch historisch referentiekader, misschien borrelde er elke maand wel een schip van de HAL af, wist ik veel. Aan de reacties van de oudere collega’s te zien echter, was dit toch wel een unieke en ingrijpende gebeurtenis, te meer omdat bijna iedereen wel vrienden of bekenden onder de bemanning had. De volgende dagen werden de ontwikkelingen rond de brandende Prinsendam natuurlijk intensief gevolgd.

De achterblijvers op het gedoemde schip streden nog met de moed der wanhoop maar moesten de volgende dag toch het schip verlaten. De Prinsendam zwalkte nog enkele dagen stuurloos en brandend rond, tot het uiteindelijk op 11 oktober, na een mislukte sleeppoging, kapseisde en zonk, onverdiend de carrière van enkele zeer kundige mensen zoals kapitein Wabeke en de sympathieke tweede wtk John Repko met zich meenemend.

De tweede gebeurtenis was voor mij op dat moment mogelijk van nog groter belang….. John Lennon wordt neergeschoten en sterft in New York.

Elke zaterdag lag de Statendam in New York, en aangezien ik in de weekends vrij was, (de verrukkingen van het stagiairebestaan…….) stoof ik meestal van boord af om de Big Apple te verkennen. Rondhangen in Greenwich Village, Central park, Times Square, Broadway…. Bij Crazy Eddies Music Store in de bakken speuren naar platen en cassettes die niet in Europa waren uitgebracht of zwijmelen in de 48ste straat wel waar een stuk of 10 winkels en pandjeshuizen op een rij zaten die muziek instrumenten verkochten,voornamelijk gitaren die ik in Holland alleen maar of foto’s had gezien. Gibson Flying V’s, Rickenbackers, Alembic basgitaren, vintage Fender Strats, Ovations en nog veel meer, hingen drie rijen dik aan de muur met een touwtje om de hals. Manny’s music store was de grootste en ik had altijd het gevoel dat op elk moment Eric Clapton of een andere gitaargod kon binnenlopen. Dat gevoel werd versterkt door een massa foto’s met handtekening van beroemdheden die aan de muur hingen en schijnbaar vaste klant waren.

Gitaren in een pandjeshuis

Ik was er inmiddels in geslaagd om een bescheiden vriendenkring op te bouwen van voornamelijk vrouwelijke ex-passagiers die in New York e.o. woonden en op zaterdag gezellig aan boord kwamen om de boel op te vrolijken en de collega’s en mij vergastten op trips door de stad en andere zaken die het zeemansleven enigszins dragelijk maakten. Zonder twijfel zou de Holland Amerika Lijn in het algemeen en de heer ten Voorde van personeelszaken in het bijzonder, trots op ons zijn geweest, als zij geweten hadden op welke bescheiden wijze wij trachtten het aantal repeaters op te vijzelen.

Kortom New York was mijn tweede Amsterdam geworden en nu had een of andere idioot John Lennon omgelegd. Plotseling was de stad een stukje minder sprookjesachtig geworden.

De derde, en vanuit mijn perspectief gezien, meest ingrijpende gebeurtenis was, dat ik verkering kreeg met een vrouwelijke medeopvarende. Tot aan dat moment was ik een praktiserend lid van het Genootschap der Flexibele Monogamen die leefden volgens het reeds eerder besproken credo T=1/ÖD x A (T= trouw aan vriendin in Holland, D= afstand tot die vriendin in zeemijlen en A=het aantal dagen dat nog aan boord moet worden doorgebracht).

Het is echter verbazingwekkend hoe snel het wekelijks aflopen van singles parties kan gaan vervelen (hypocriet zoals de popster die na een leven van drugs, drank en vrouwen plotseling tot inkeer komt en nu iedereen aanraadt om ook met belletjes in een oranje laken rond te dansen) en was nu toch wel enigszins jaloers op de paartjes en zeeverkeringen die zich aan boord hadden ontpopt en gevormd.

Helaas waren er onder het vigerende vrouwelijke contingent aan boord niet veel dames die serieus op mijn avances wilden ingaan, waarschijnlijk afgeschrokken door het filmclub debacle en de daaruit voortvloeiende twijfel over mijn standpunt omtrent de herenliefde (zie de vorige aflevering), maar gelukkig was mijn redding nabij.

De nieuwe aflossing kwam aan boord. Paul van der Meer, mijn gids op het slechte pad, keerde huiswaarts naar Vlissingen maar werd vervangen door een zo mogelijk nog groter fuifnummer, Dirk van Lonkhuizen. In diezelfde aflossingen bevond zich echter ook een zwartharige schone. Judith was vers van de hotelschool en maakte haar eerste reis als hotelofficier (AFOM = Assistant Front Office Manager). Na wat verkennend veldwerk kwam ik al snel tot de conclusie dat mijn tot dan toe gevolgde tactiek, die voornamelijk bestond uit het imponeren van dames met mijn witte uniform, mijn kennis omtrent Engelse motorfietsen en het toedienen van alcoholhoudende versnaperingen, waarschijnlijk grondig herzien diende te worden. Voornoemde strategie was voornamelijk ontwikkeld en succesvol gebleken voor de doelgroep “Amerikaanse meisjes die er een weekje tussenuit waren”, maar het was duidelijk dat er voor een erudiete schoonheid als Judith uit een ander vaatje getapt diende te worden.

Na ampele overweging kwam de nieuwe benadering er in het kort op neer dat ik haar, na wat onschuldig gekeuvel, uitnodigde om in mijn hut een spelletje te komen schaken. De achterliggende gedachte was om aan te tonen dat mijn intellectuele vermogens omgekeerd evenredig waren met mijn fysieke gestalte en verschijning (172 cm) en haar op die manier voor mij te winnen (een tactiek die eerder succesvol was gebleken voor de schrijver Arthur Miller en in latere jaren ook Salman Rusdie geen romantische windeieren heeft gelegd).

Verder had ik uit mijn kofferlading muziekcassettes de meest oorstrelende gevist (Michael Johnson, Bluer than blue), sfeerverlichting aangesloten en, het allerbelangrijkste, mijn medehutbewoner Frank de Vries omgekocht het pand te verlaten.

De combinatie van ambiance, muziek en schaaktalent bleek inderdaad onweerstaanbaar en vanaf die avond waren wij een paar. Opposites attract. Door mij maakte Judith kennis met Andre Hazes en zij leerde mij eten met vork en mes.

Een week nadat de Prinsendam zonk, ging ook de Statendam weer eens het donker in (de maandelijkse black-out, meestal veroorzaakt door een spastische ketel). De vaste procedure was dan uiteraard zoveel mogelijk stoomdruk in de ketels te bewaren, de turbogeneratoren laten uitdraaien en in het tornwerk zetten om doorzakken van de gloeiend hete rotor onder zijn eigen gewicht te voorkomen, bleedingen van stoomleidingen open, om condensvorming en waterslag tegen te gaan en zo snel mogelijk weer een ketel op de lijn te krijgen om de turbogenerators van stoom te voorzien en daarmee het schip weer tot leven te wekken.

Het een en ander ging altijd gepaard met pandemonium in de machinekamer. Alle beschikbare wtk’s in noodvaart via de trappen naar beneden. Geschreeuw om boven het gebrul van de ontsnappende stoom uit de bleedingen uit te komen en de klamme hitte van de stoom die weer condenseerde in de machinekamer.

Dit waren ook de meest gevaarlijke momenten om in de machinekamer te wezen, zeker voor leerling wtk’s. Die stonden toch alleen maar in de weg terwijl er oververhitte stoom links en rechts door de machinekamer bulderde en het gevaar voor springende juinen (stalen pakkingen tussen stoomleidingen) reëel aanwezig was.

Dit keer stond hwtk Bertus Boon in zijn baadje (formal avondkleding) in de machinekamer en gaf leiding in de heksenketel nadat hij waarschijnlijk uit een of andere receptie was weggerend. “ Ga jij naar boven en hou de noodgenerator maar in de gaten chef”, schreeuwde hij tegen mij.

De noodgenerator bestond uit een dieselmotor met daaraan verbonden een electrische generator. Deze installatie stond op het bovenste dek en voorzag de machinekamer, de brug en enkele andere essentiële apparaten, zoals de stuurmachine, van stroom voor gevallen zoals deze, waarbij de normale stroomvoorziening door de turbogeneratoren uit de machinekamer was uitgevallen.

Ik vloog de trappen weer op en aangekomen bij de noodgenerator ontdekte ik dat de ruimte nogal flink naar de dieselolie stonk. Een snelle inspectie leerde dat er een gat in de dieselolie retourleiding was gevallen en deze gevaarlijk dicht bij de uitlaatgassenleiding stond te spuiten.

Ik bedacht me geen moment en stopte onmiddellijk de dieselmotor. Inmiddels was de oorzaak bekend geworden van de brand op de Prinsendam. Volgens de laatste berichten was deze veroorzaakt door een gesprongen brandstofleiding die over de gloeiend hete uitlaatgassenleiding had gespoten.

Voor mijn geestesoog verschenen al de krantenkoppen, “Heldhaftige stagiaire redt schip van tweede Prinsendam catastrofe”, of iets in die geest, maar in plaats daarvan verscheen het rood opgewonden hoofd van Bertus Boon. “ Waar ben jij g……. mee bezig?”, informeerde hij met enige stemverheffing.

De nood diesel generator met erboven de retourleiding

Snel legde ik hem de situatie uit. “ Dan had je er verd…. een lap omheen moeten binden chef !”, tierde hij, “ ik had bijna een turbo weer op het bord toen jij die motor trok en alles weer in elkaar donderde!” . “ Er ligt hier verd… geen lap”, antwoordde ik, trillend van emotie over zoveel onbegrip omtrent mijn heldendaad. “ Voor mijn part had je je overall uitgetrokken chef en die eromheen gebonden, wat kan mij het schelen”, raasde Bertus verder. Ik voelde wel dat de hwtk gelijk had, maar besloot mijn huid duur te verkopen. “ Ik heb niks aan onder mijn overall”, schreeuwde ik terug. Woedend keek Boon mij aan maar overdonderd door zoveel logica draaide hij zich om en beende weg.

No comments: