Friday, March 23, 2007

Deel 4

Deel 4

“Waar zijn al die plankjes voor, Piet?” .

Het viel ons op dat in een bepaalde gang er in de deuropening van de hutten keurige plankjes waren aangebracht aan de onderkant, waardoor effectief de drempel werd verhoogd tot zo’n 50 cm.

“Oh die, die zijn om de stront buiten te houden”, was het terloopse antwoord.


Die eerste werkdag kregen de nieuwbakken leerlingen van 3e wtk Piet Aernoutse een rondleiding om de locatie van peilkokers en belangrijke afsluiters door het gehele schip te leren kennen. Zo kwamen we gaandeweg ook in de bemanningsverblijven stuurboord vooruit, in de volksmond ook wel de Kampong genoemd. Hier verbleef een gedeelte van de Indonesische bemanning. Zij bleven voor een jaar aan boord en sliepen meestal met zijn vieren in een hut, die ook nog gedeeld werd met een aantal tax free aangeschafte gettoblasters van het type “Hoe groter, hoe mooier”. De claustrofobische indruk van het geheel werd nog versterkt door bovengenoemde plankjes die voor de hut ingangen waren aangebracht.

Over het algemeen waren de WTK’s het erover eens dat het sewage systeem van de Statendam was ontworpen door een optimistische sadistische dwerg.

Het optimisme van de ontwerper bleek uit het feit dat hij er als vanzelfsprekend vanuit ging dat alles in tip top operationele conditie gehouden werd, inclusief de voor het systeem zo belangrijke luchtdruk. De sadistische kant van het ontwerp manifesteerde zich vooral doordat, als iets misging, er gelijk een aantal gangen en verblijven onder de sewage kwamen te staan (voornamelijk in de kampong) en tot slot had de ontwerper waarschijnlijk zijn eigen geringe lichaamslengte als maatstaf genomen toen hij de bereikbaarheid voor onderhoud van de diverse componenten definieerde

De Indonesische bemanning trachtte er het beste van te maken, door de plankjes voor de ingang van de hutten aan te brengen om althans hun spullen binnen droog te houden. Zo kwam het regelmatig voor, dat bemanningleden op blote voeten en met opgerolde broekspijpen door de gangen plonsden, en ik heb zelfs wel eens iemand gezien die vanuit zijn hut in de rivier die voor zijn hutdeur langs stroomde stond te wateren.

Ook de dokter en de tandarts werden regelmatig geplaagd door sewage overstromingen in hun hospitaal, die uiteraard het steriele karakter van het geheel nogal ondermijnden en de gehele omgeving het speciale aroma gaf dat men tegenwoordig nog slechts tegenkomt in slecht onderhouden Oost Europese bejaardenhuizen.

De Chief Housekeeper, door iedereen liefkozend “drempeltje” genoemd, had er een dagtaak aan om alles in het reine te houden en niemand benijdde de arme man zijn taak.

Wie nog minder te benijden was, was de persoon die uiteindelijk van 2e WTK Hans Bloks de opdracht kreeg om dit probleem voor eens en voor altijd op te lossen. In dit geval was het aloude spreekwoord ” Shit always rolls downhill”, in meerdere opzichten van toepassing, aangezien de laagste in rang, de jongste assistent, oftewel 5e WTK, de opdracht kreeg.

Hans van Boven was een flegmatieke Tesselaar, die na zijn leerlingenjaar aan boord van de Statendam, zijn eerste reis als assistent maakte. Samen met een Indonesische bankwerker en af en toe een leerling mocht hij de klus klaren.

Zonder te diep op de details van de sewage installatie in te gaan, kunnen we over het algemeen stellen dat het ontwerp was gebaseerd op vier belangrijke parameters te weten: perslucht, zwaartekracht, vertrouwen op menselijk inzicht (= geen handdoeken door het toilet spoelen) en de onverslijtbaarheid van vitale onderdelen. In de meeste gevallen bleek alleen de zwaartekracht nog voorhanden.

Dit herstelproject noopte Hans om zelf regelmatig tot zijn middel in de fecaliën rond te zwemmen en het is dan ook geen wonder dat zijn sociale functioneren aan boord onder enige druk kwam te staan. Boze tongen beweerden dat hij een penetrante lucht begon te verspreiden en zelfs zijn romance met een winkelmeisje genaamd Kareltje kwam schijnbaar onder spanning. Om de pijn enigszins te verzachten kregen hij en zijn assistent twee petjes cadeau van de maten met daarop de woorden “Chief Honeydipper” en “Assistant Honeydipper”, die zij met trots tijdens hun onbenijdenswaardige werkzaamheden droegen.

Na enkele weken was dan toch eindelijk het moment daar, dat Hans zicht had op een eind van zijn sociale isolement en de sewage installatie begon te werken zoals het ooit door de ontwerper was bedoeld.

De bekroning op zijn werk was, toen dokter Peter Ekstrom kwam klagen dat zijn hospitaal nu al een tijd niet meer onder de stront had gestaan en wilde weten of alles nog wel in orde was……..

Sommige mensen zijn ook nooit tevreden.

Na twee hele dagen op zee begon ik mij nu toch al een door de wol geverfde zeebonk te voelen en ik had ook al snel door welke persoon een sleutelrol zou gaan vervullen, om mijn verblijf van een jaar aan boord zo aangenaam mogelijk te maken.

Dat waren niet de kapitein of de HWTK, niet de fraaie meisjes van Ocean Trading, de Broadwayshow, het Casino of de Cruisestaff en zelfs niet enige goed geproportioneerde verpleegsters of vrouwelijke hotelofficieren; neen het was Jan. Jan de barkeeper van de officierenbar.

Ondanks het feit dat ik, met uitzondering van Jan, de kapitein en de HWTK , gedurende mijn leerlingenjaar ik op zeker moment wel enige romantische beslommeringen heb gehad met iemand uit de bovenstaande lijst, was het toch Jan die een constante factor vormde in mijn turbulente stagejaar.

Jan was een wat oudere Indonesische man, die vloeiend Nederlands sprak en, in mijn ogen, een bijzonder erudiete uitstraling had. Als hij in een andere tijd en plaats was geboren had hij het waarschijnlijk ver kunnen schoppen, maar vooralsnog bestierde hij de officierenbar met een kalme waardigheid en autoriteit die door niemand in twijfel werd getrokken.

Hij moet in de loop der jaren (en zeker in mijn leerlingenjaar!) toch wel enige onconventionele zaken hebben gadegeslagen in de bar, van liefdesaffaires tot schietpartijen (hierover meer in een latere aflevering, so stay tuned!), maar hij gaf geen krimp en liet zich hier nooit over uit. Waarschijnlijk dacht hij er het zijne van, maar hij bleef het voorbeeld van discretie, een echte gentlemans’ gentleman.

Jan maakte zich bij het zwarte koor ook zeer geliefd met zijn uitspraak “Machinisten eerst” als het ’s avonds bijzonder druk was in de bar en er kwamen een aantal arme sloebers van wacht af in met zweet doordrenkte en besmeurde overalls.

Deze werden dan gelijk van koud bier voorzien zodat zij op het bankje op het dek buiten de officierenbar weer bij zinnen konden komen. Deze combinatie van Jan en Freddie Heineken zorgde ervoor dat de machinedienst optimaal functioneerde ondanks zware druk en barre omstandigheden. Later, toen ik op de Rotterdam voer, kwam ik Jan weer tegen in de hoedanigheid van kapiteinsstewart, een rol die hij met dezelfde toewijding vervulde, maar voor mij was zijn finest hour toch in die officierenbar van het SS Statendam.

Die maandag avond hing ik, na gedane arbeid, over de reling en sloeg vanaf het brugdek gade hoe enkele tientallen vuilniszakken met afval vanuit een lager gelegen dek “over de muur” gezet werden.

De zakken bleven netjes in ons kielzog dobberen, waarop ik aan Paul vroeg of dit eigenlijk niet een enigszins milieuvervuilende activiteit was.

“Misschien wel”, was het antwoord, “maar zo kunnen de stuurlieden tenminste de weg terug weer vinden”.

Boze tongen beweerden dat de Volendam, op een trip vanuit New York naar Bermuda, het eiland een keer “voorbij geschoten was” , zodat het schip op zeker moment gedwongen was een “U turn” te maken toen de verbaasde passagiers in plaats van hun verwachte tropisch paradijsje, wakker werden met uitzicht op de Atlantische Oceaan.

Gelukkig werd ik die dinsdagmorgen wakker voor de kant in Hamilton, Bermuda, midden in de stad. Hier zouden we drie dagen blijven liggen.

Het schip ging nu over op het zogenaamde havenbedrijf. De passagiers gingen al wal, naar de beach of op tour, en in de machinekamer werd een ketel afgezet en opengemaakt voor inspectie. De ketels van de Statendam waren een bron van constante zorg en ergernis. Het is te danken aan de kennis en kunde van een aantal bijzonder toegewijde WTK’s en HWTK’s dat de zaak überhaupt nog functioneerde, maar zelfs naar de maatstaven van die tijd, werden er toch een aantal onverantwoorde risico’s genomen met de gezondheid van het personeel.

In het ketelruim hing een soort constante zwavelachtige mist, zodat je jezelf in een soort slecht geregisseerde Toppop videoclip waande zonder Ad Visser, maar ik had het flauwe vermoeden dat als je lang genoeg in die mist rond hing, de muziek en de danseressen vanzelf wel zouden komen.

Een bewijs voor mijn theorie was 3e WTK Harry Sanders. Tijdens het roetblazen, om 2 uur ‘s nachts checkte hij altijd consciëntieus of alle roetblazers wel goed functioneerden, terwijl dat toch met een gigantische toename van zwaveldamp en andere onaangename gassen gepaard ging. Andere 3e WTK’s die daarvoor verantwoordelijk waren, drukten op het knopje en maakten dat zij weg kwamen, maar Harry niet.

Waarschijnlijk daardoor liep Harry de hele dag rond met een soort flauwe glimlach alsof hij iets wist wat wij niet wisten.

Tijdens zijn verlof echter, werd Harry door zijn controlerend arts te verstaan gegeven dat hij in goede gezondheid verkeerde maar dat hij nu eindelijk eens moest stoppen met roken.

Harry was een niet roker.

No comments: